DANIKOVIC e.a. / STAAT DER NEDERLANDEN

g e r e c h t s h o f t e 's - g r a v e n h a g e

DANIKOVIC e.a. / STAAT DER NEDERLANDEN

Rolnr. 99/0451

zitting d.d. 9 oktober 2000 om 10.15 uur

Pleitnota van mr. N.M.P. Steijnen

(Nemen van de akte)

1 Onzekerheid over het lot van twee van de appellanten

Er is reden tot grote bezorgheid over het lot van twee van de tijdens de NAVO-agressie tegen Joegoslavië gemobileerde appellanten, Vlasta Djurinac en Goran Vasic .

Waar zij en hun families zich thans bevinden en of zij beiden nog in leven of wellicht door de bombardementen om het leven zijn gebracht, is van hieruit niet te achterhalen gebleken.

Vast staat dat hun families, tijdens of na afloop van de NAVO-agressie tegen Joegoslavië, uit Pristina zijn verdwenen. Tesamen met 350.000 andere etnisch weggezuiverden. Waarheen is in de chaos van hieruit onbekend. Er zijn in Servië meer dan een miljoen vluchtelingen, vaak levend onder zeer moeilijke omstandigheden.

Waar hier in het Westen overigens geen traan om wordt gelaten.

Een miljoen vluchtelingen op een bevolking van rond de 10 miljoen mensen, geen enkel land ter wereld staat voor de taak om zo'n enorm percentage vluchtelingen opvang te bieden. Vrijwel zonder hulp vanuit het Westen. Pogingen om via Servische contacten alhans hun families terug te vinden temidden van die miljoen vluchtelingen gaan door.

In de niet verklaarde agressie-oorlog tegen de Federale republiek Joegoslavië vanaf maart 1999 is de Staat der Nederlanden, in gezamenlijkheid met anderen, er in elk geval in geslaagd om tenminste 1002 Joegoslavische militairen van het leven te beroven. (prod. 37 bij pleidooi in appel) Althans hun namen zijn opgenomen in het Gedenkboek van de helden van het vaderland, dat in Joegoslavië is uitgebracht. Het boek is onmogelijk hier te verkrijgen, maar vast staat wel dat de namen van beide eisers daar niet in voorkomen.

2. Doden en gewonden onder militairen en de burgerbevolking als gevolg van de NAVO-agressie

 Niet gezegd is dat de 1002 doden, waarvan de namen zijn opgenomen in het Gedenkboek, het totale aantal dodelijke slachtoffers onder de Joegoslavische militairen vormen. Dat kunnen er dus ook meer zijn.

Voor het dodencijfer onder de Joegoslavische burgerbevolking geldt zo'n zelfde voorbehoud. Ook hieromtrent zijn er geen definitieve cijfers bekendgemaakt. Westerse organisaties komen dan tot een dodental onder de burgerbevolking van 500-600, op basis van een optelling van de dodelijke slachtoffers, gedocumenteerd en gepubliceerd door de Joegoslavische autoriteiten. Zoals bijvoorbeeld in de Witboeken omtrent de gevolgen van de NAVO-agressie voor de burgerbevolking. (prod. 34) Maar de Joegoslavische autoriteiten spreken voortdurend over "enkele duizenden doden en meer dan 6000 gewonden" onder de burgerbevolking.

Vast staat in elk geval dat de Staat der Nederlanden, in gezamenlijkheid met anderen, in Joegoslavië minimaal 2000 mensen, burgers en militairen, om het leven heeft gebracht, en vele duizenden heeft verwond en voor het leven heeft verminkt.

Dit dus nog afgezien van de enorme verwoestingen die zijn aangericht aan civiele objecten en aan de bestaansmiddelen van de Joegoslavische bevolking ten bedrage van meer dan 100 miljard directe schade.

Noch in het vonnis waarvan appel van de Haagse President, noch in het hier in het geding gebrachte arrest Dedovic/Kok van 6 juli 2000, rolnr. 759/99 SKG, van het Amsterdamse Hof, wordt ontkend dat de Staat der Nederlanden en zijn vertegenwoordigers doelgericht erop uit waren mensen als appellanten, gemobiliseerden immers, uit de weg te ruimen en in twee gevallen zijn ze wellicht ook in die moorddadige opzet geslaagd.

 3. ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend aan HET OOGMERK -
beslissend is de WERKELIJKE uitkomst

 Wèl wordt in het arrest Dedovic/Kok door het Hof Amsterdam overwogen dat "voorhands niet aannemelijk" is gemaakt "dat het doel van de NAVO-luchtacties was de burgerbevolking of burgers van de FRJ bij wijze van represaille aan te vallen of om burgerobjecten te treffen", en dat "voorts voldoende aannemelijk (is) dat de NAVO en de Staat beoogden de acties strikt te beperken tot militaire doelen als bedoeld in artikel 52 van Protocol I." Dat gold dan in dat arrest ten aanzien van burgers. Maar hier gaat het om gemobiliseerde burgers, militairen dus.

Laat duidelijk zijn dat zo'n uitspraak in feite onbestaanbaar is. Ook ten aanzien van burgers, zoals in de zaak Dedovic/Kok.

Allereerst is het, vanuit een oogpunt van humanitair recht, volstrekt onbelangrijk wat nu wel of niet aan vernietigingen beoogd wordt. Waar het om gaat is het resultaat, niet het al of niet voorgewende oogmerk. Ook als de NAVO en Nederland dus volstrekt niet het doel hadden om de burgerbevolking of burgerobjecten te treffen, dan is er toch maar één toetssteen: wat is er feitelijk getroffen. Alleen dat is bepalend voor de vraag naar schendingen van het humanitair oorlogsrecht.

Primair heeft het Hof Amsterdam hier dus een verkeerde maatstaf aangelegd. Het criterium van: "wij, rechters, geloven die lui van de Staat op hun mooie blauwe ogen, als ze zeggen niet de burgerbevolking en burgerobjecten te hebben willen aanvallen", is ondeugdelijk en ontoereikend.

Namens de appellanten in de zaak-Dedovic is een kruiwagen vol bewijs de rechtszaal binnengekruid, waaruit onomstotelijk blijkt dat op een onvoorstelbaar massieve schaal burgerobjecten zijn gebombardeerd tijdens de maandenlange terreur-bombardementen. Hetgeen trouwens ook al van algemene bekendheid was.

4. Wat er FEITELIJK is gebeurd - bombardementen op civiele obbjecten op grote schaal als gegeven van publiek bekendheid - bewijzen hierdoor zijdens appellanten

 Van honderden burgerobjecten - scholen, kerken, ziekenhuizen, bedrijven en ondernemingen - is daarbij, met naam, toenaam en plaats van ligging aangegeven wat hier precies werd gebombardeerd. De Staat heeft zich, in reactie op dit overdonderende en overstelpende bewijsmateriaal, uitsluitend beperkt tot de reactie, heel in het algemeen, "dat het hier telkens is gegaan om militaire doelen, of om, betreurenswaardige, 'collateral damage'". En het Hof Amsterdam beperkt zich er vervolgens toe om wat de Staat hier dicteert, zo keurig mogelijk over te schrijven. "Onafhankelijke rechtspraak" in "het vrije Westen" heet dat!

Iedereen weet dat op grote schaal civiele bedrijven en de civiele infrastructuur in Joegoslavië doelgericht zijn gebombardeerd. Om Joegoslavië met deze terreur, in flagrante strijd met de beginselen van het humanitair oorlogsrecht, op de knieën te dwingen. Maar het Hof Amsterdam laat, in het zicht van de slachtoffers die een beroep doen op de 'onafhankelijke rechter' en met de bewijzen van de vernietigingen van civiele doelen zo hoog voor zich opgestapeld dat de leden van het Hof er nauwelijks overheen kunnen kijken, de Staat ermee wegkomen dat het hier, bij al die, met naam en toenaam aangeduide, gebombardeerde scholen, kerken, ziekenhuizen bedrijven, enzovoort, uitsluitend zou zijn gegaan om "militaire doelen in de zin van artikel 52 van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Geneve", dan wel om "beteurenswaardige 'collateral damage'".Voor de onafhankelijke rechtspraak een regelrechte schande.

 5. Een - onbestreden - inventarisatie van de grootscheepse verwoestingen van civiele objecten en slachtoffer-aantallen onder de burgerbevolking

 In de zaak-Dedovic is in dit verband de vraag opgeworpen: wat hebben de Staat der Nederlanden en die andere NAVO-bombardeerders nu eigenlijk al die maanden, tijdens die tienduizenden bombardements-missies werkelijk uitgevoerd?

Die vraag hoort ook hier weer volop thuis. Ook hier is immers de stelling van de Staat weer, dat het met de rechtmatigheid allemaal koek en ei is.

Behalve de duizenden doden en gewonden, burgers en militairen, zijn, volgens de voorlopige assessment (productie 2 bij appel), meer dan 30 ziekenhuizen en klinieken, die door appellanten met name worden aangeduid, verwoest of beschadigd, meer dan 50 met name genoemde kerken en kloosters, 4 met name genoemde begraafplaatsen, 15 met name aangeduide cultuurmonumenten, waaronder enkele op de lijst van wereld-erfgoed. Voorts werden verwoest of ernstig beschadigd meer dan 300 meestentijds met name aangeduide scholen, universiteitsgebouwen en andere onderwijsinstellingen, meer dan 70 instellingen voor openbaar bestuur en openbare nutsbedrijven, meer dan 120 specifiek genoemde industrie-, handels- en productiebedrijven, 30 met name genoemde agro-indutriële bedrijven, de gehele chemische en petro-chemische industrie van Joegoslavië, alsmede de opslagfaciliteiten hiervoor - dus ook b.v. alle fabrieken voor kunstmest, 66 bruggen, 40 spoorwegcomplexen, treinstations, busstations, snelwegverbindingen en andere vitale openbare vervoers- en infrastructurele voorzieningen.

Deze opsomming, ontleend aan productie 2, is verre van uitputtend.

Productie 3 bevat nog een verdere opsomming van misdadige aanvallen op burger-voorzieningen door de NAVO.

Over de gevolgen voor het milieu als gevolg van de totale vernietiging van de chemische en petro-chemische industrie van Joegoslavië heeft de UNEP een voorlopig rapport gemaakt.

De ernst van de gevolgen hiervan is zodanig dat de conclusies van dit rapport hier zijn opgenomen, en wel als productie 4. Daaruit blijkt dat als gevolg van het vrijkomen van giftige en schadelijke stoffen door de bombardementen op de chemische en petro-chemische industrie, en door de reusachtige branden die daarvan het gevolg waren, acuut gevaar is ontstaan voor de gezondheid van de burgers. Op een aantal hot spots zou 'de internationale gemeenschap' onmiddellijk moeten ingrijpen om de gevolgen te bestrijden, zo stelt de UNEP. Maar 'de internationale gemeenschap' doet niks.

De hierboven in het kort weergegeven baaierd van verwoesting van civiele doelen vond plaats gedurende meer dan 35.000 luchtaanvallen, uitgevoerd met meer dan 1000 oorlogsvliegtuigen en meer dan 200 gevechtshelicopters. Daarbij werden meer dan 10.000 kruisraketten ingezet en meer dan 35.000 fragmentatiebommen gebruikt. 
5. het Joegoslavische legermaterieel is vrijwel onbeschadigd gebleven bij de maandenlange bombardementen - de volstrekt disproportionaliteit van het oorlogsgeweld ongenadig in beeld.

 Lange tijd heeft de NAVO ons wijs trachten de maken dat met behulp van dit massieve geweld een grote overwinning zou zijn behaald op het Joegoslavische leger. Meer dan 50% van het legermaterieel van Joegoslavië zou daarbij zijn vernietigd. Inmiddels is deze NAVO-propaganda definitief ontmaskerd als de de zoveelste leugen van NAVO-zijde. En wel door Newsweek, zoals ook in de paragrafen 7.8 t/m 7.10 van prod. 1, alsmede in prod. 10 "The Kosovo Cover-up" wordt weergegeven. En nu ook door de Amerikanen officieel is erkend.

En zo staat nu dus vast dat, bij al dit NAVO-geweld, 78 dagen lang, niet meer dan 14 tanks zijn vernietigd, 18 pantservoertuigen en 20 stuks artillerie.

Dat is dus de militaire balans van het NAVO-oorlogsgeweld, wat het materieel betreft. En helaas zijn daarbij ook ruim 1000 Joegoslavische dienstplichtingen omgebracht.

We zullen dit resultaat wat betreft de aan belangrijk legermaterieel toegebrachte schade omrekenen naar getroffen burgers, uitgaande van 1000 burgerdoden en 6000 gewonde burgers, en naar verwoeste en beschadigde burgerdoelen van de verschillende categorieën. Dan ontstaat het volgende beeld:

Voor ELKE JOEGOSLAVISCHE TANK, die door de NAVO werd uitgeschakeld, was dus meer dan 5 dagen bombarderen nodig met 1000 oorlogsvliegtuigen, waarbij dan, per uitgeschakelde tank, meer dan 70 burgers werden gedood en meer dan 435 burgers werden gewond, meer dan 2 ziekenhuizen werden verwoest of beschadigd, 1 cultuurmonument, meer dan 20 scholen of andere onderwijsgebouwen, meer dan 5 civiele nutsbedrijven, meer dan 10 industire- en handelsondernemingen, 4 bruggen, 3 vitale infrastructurele voorzieningen en 1/14e deel van de totale chemische industrie van Joegoslavië. Per PANTSERVOERTUIG dat door de NAVO werd uitgeschakeld, was de dood en het verderf die gezaaid werden onder de civiele bevolking en onder de voorzieningen, alsmede de bestaansvoorwaarden van de civiele bevolking, naar verhouding ongeveer hetzelfde.

En tenslotte, ook voor ELK STUK JOEGOSLAVISCH GESCHUT dat de NAVO wist uit te schakelen, moest de Joegoslavische burgerbevolking een dergelijke absurde tol betalen.

Nimmer in de geschiedenis heeft er een oorlog plaatsgevonden, waarbij de tol die de burgerbevolking moest betalen naar rato van de schade aangericht aan militaire doelen, ook maar enigzins vergelijkbaar was.

Ieder BELANGRIJK STUK JOEGOSLAVISCH LEGERMATERIEEL dat de NAVO, met behulp van 1000 oorlogsvliegtuigen, 10.000 kruisraketten, 35.000 fragmentatiebommen en 79.000 ton explosieven wist te vernietigen, kostte gemiddeld 20 burgers het leven, veroorzaakte gemiddeld 120 gewonde burgers, vernietigde of beschadigde gemiddeld ongeveer 1 ziekenhuis of gezondheidsinstelling, 6 onderwijsgebouwen, 1,5 nutsbedrijf en 3 productie- en handelsondernemingen, gemiddeld meer dan 1 brug en 1 vitale infrastructurele voorziening.

De oorlogsschade die aan de Joegoslavische civiele economie door de NAVO is toegebracht, wordt door Westerse economische experts voorlopig getaxeerd op meer dan 100 miljard .Dit betekent dat voor, ELK BELANGRIJK STUK JOEGOSLAVISCH LEGERMATERIEEL dat de NAVO wist te vernietigen, een bijkomende schade van 2 miljard werd aangericht aan de Joegoslavische civiele economie.

Als gevolg van deze baaierd van vernietiging werden 3 miljoen kinderen direct in gevaar gebracht, zo blijkt uit de assessment van prod. 2. Dat betekent dat de NAVO, voor ELK BELANGRIJK STUK JOEGOSLAVISCH LEGERMATERIEEL dat hij buiten gevecht wist te stellen, gemiddeld de levens van een half miljoen kinderen in de waagschaal stelde.

De assessment vermeldt verder dat, als gevolg van de verwoesting van de Joegoslavische economie en infrastructuur, meer dan 600.000 mensen werkloos zijn geworden en meer dan 2,5 miljoen mensen zonder inkomen zijn komen te zitten. Dit betekent dat, omgerekend, voor ELK BELANGRIJK STUK JOEGOSLAVISCH LEGERMATERIEEL dat de NAVO wist te treffen, bijna 115.000 burgers werkloos werden gemaakt en de NAVO gemiddeld bijna 400.000 bugers van hun inkomen beroofde.

Bij dit alles komt dan nog de onopgemaakte rekening van de gezondheidsschade voor de Joegoslavische burgerbevolking op lange termijn, als gevolg van de milieu-schade aangericht door de totale verwoesting van de Joegoslavische chemische industrie (zie prod. 4).

En als laatste moet daar nog bij worden opgeteld de lange termijn-effecten voor de gezondheid van de burgerbevolking, die zijn te verwachten van het gebruik van verarmd uranium. Ik verwijs hiervoor uitdrukkelijk naar prod. 5.

De produkties 2 t/m 5, 10 en de paragrafen 7.11 en 7.12 in appel van prod. 1, die nu naar voren worden gebracht, staven dit met bewijzen.

6. Prima facie ongeloofwaardig verweer van de Staat: dat waren allemaal militaire doelen in de zin van art. 52 Protocol I c.q. 'collateral damage

 Terwijl voorts niets van hetgeen hier door appellanten wordt aangevoerd door de Staat zelfs maar wordt besproken, laat staan wordt weersproken, anders dan met de algemene opmerking dat dit allemaal militaire doelen in de zin van artikel 52 van Protocol I waren, dan wel 'betreurenswaardige' collateral damage zou zijn geweest.

Het is te gek voor woorden dat dit 'verweer' door het Hof Amsterdam in de zaak Dedovic/Kok als een serieus en gemotiveerd verweer is opgevat. Dat nog is gehonoreerd ook !

Maandenlang heeft de Staat de door appellanten in het proces van vandaag in dit verband ingebrachte bescheiden al in zijn bezit. Maandenlang heeft de Staat dus de tijd gehad om hier werkelijk op in te gaan en er echt iets tegenover te stellen. De Staat heeft zich echter niet verwaardigd tot zelfs maar een poging daartoe.

Blijkbaar heeft de Staat een absoluut vertrouwen dat de rechter hem in dezen wel de hand boven het hoofd zal houden. De rechters hebben in de verschillende tot nu toe door Joegoslavische burgers gevoerde rechtszaken tot op heden de Staat niet in dit vertrouwen beschaamd, zoals ook bij pleidooi in appel in de zaak-Dedovic al aan de orde is gekomen. (prod. 38, hoofdstuk 8)

In par. 7.8 van prod. 1 wordt voorts vermeld hoe het Joegoslavische leger, althans wat het militaire materieel betreft, vrijwel onaangetast Kosovo heeft verlaten.

En in par. 7.9 van prod. 1 wordt al aangegeven tot welke conclusie dit alles leidt. Die gevolgtrekking is even eenvoudig als onontkoombaar: als het Joegoslavische legermaterieel vrijwel geen schram heeft opgelopen, dan moet er een andere reden geweest zijn voor de regering van Joegoslavië om tenslotte toch voor het NAVO-geweld te wijken en Kosovo prijs te geven, dan een militaire.

Het kan dan niet anders zijn dan dat de prijs die de Joegoslavische burgerbevolking door de NAVO kreeg opgelegd, ondraaglijk was.

Dat is dan een omfloerste manier om aan te geven dat de NAVO door systematische en grootschalige terreur tegen de Joegoslavische burgerbevolking en diens voorzieningen uiteindelijk zijn oorlogsdoel, de bezetting van Kosovo door de NAVO, heeft afgedwongen.

7. Nogmaals: oogmerk en intenties doen er niet toe - het gaat om de uitkomsten

 Maar of uw Hof nu wel of niet de betiteling "grootschalige en systemtische terreur" voor zijn rekening wil nemen, en of het Hof nu wel of niet dit oorlogsdoel als het werkelijke doel van de NAVO wenst te onderschrijven, doet er in feite niet toe. Daar wordt geen uitspraak over gevraagd. Waar het om gaat, is de vraag of de - met veelvoudige bronnen door appellanten gestaafde en door de Staat onbesproken gelaten - aangerichte grootscheepse verwoesting en beschadiging van vele honderden objecten die toch in elk geval tenminste prima facie als civiele objecten, althans niet als militaire objecten in de zin van artikel 52 Protocol I, moeten worden beschouwd, beoordeeld moet worden als een schending van de de regels van het humanitair oorlogsrecht en van het proportionaliteitsbeginsel.

Dit dus geheel afgezien van de intentie van deze verwoestingen.

8. Onjuiste hantering van wat als 'feitelijk vaststaand' als uitgangspunt voor beoordeling wordt genomen

 Het Hof Amsterdam doet in de zaak-Dedovic ook nog iets anders wat in feite helemaal niet kan en waar uw Hof dan ook in de onderhavige zaak voor dient te waken. Het neemt onder 4 van het arrest een groot aantal feitendie door Kok c.s. zijn ingefluisterd als "niet voldoende gemotiveerd weersproken" tot uitgangspunt van zijn beoordeling, en dit vele pagina's lang. En dat terwijl de appellanten in die zaak de door Kok en de Staat aldus gepresenteerde "feiten" nu juist in alle toonaarden, en met een veelvoud van bronnen en bescheiden, hebben bestreden! Aldus schond het Hof Amsterdam ook hiermee op manifeste wijze zijn objectiviteit en onafhankelijkheid.

Daarom hier nog maar eens voor alle duidelijkheid:

Appellanten ontkennen c.q. beklemtonen nadrukkelijk en gemotiveerd:

1. dat resolutie 1199 (1198) zich alleen tot de Joegoslavische regering zou hebben gericht met eisen tot het staken van geweld;

2. dat de andere partij in het geweld dat in resolutie 1199 wordt gehekeld (het UCK), zich ook maar iets van deze resolutie zou hebben aangetrokken en in hoge mate verantwoordelijk is geweest voor de voortzettig en escalatie van het geweld in Kosovo - zie bronnen in prod 1, hoofdstuk 12;

2. dat er in Kosovo sprake was van een situatie van systematische onderdrukking en ontrechting van de Albanese meerderheid, voordat de gewapende akties aldaar begonnen - zie als bronnen de uitspraken van de Duitse rechtbanken, opgenomen in par. 7.1 van prod 1;

3. dat er vanaf omstreeks januari 1998, toen het UCK echt met gewapende akties in Kosovo begon, tot juli/augustus 1998, volgens opgave van het UCK zelf, niet meer dan maximaal 300 doden en minder dan 150.000 ontheemden waren in Kosovo - zie bronnen in par. 11.1 t/m 11.4 in prod. 1;

4. dat men goed in herinnering dient te houden dat de NAVO reeds in het voorjaar 1998, toen er dus zelfs nog geen 300 doden waren gevallen in de burgeroorlog in Kosovo, die toen enkele maaanden oud was, al met oorlogsgeweld begon te dreigen - zie par. 11.5 van prod 1 en de daar genoemde bronnen;

5. dat het UCK, met verhevigde terreur-akties en het gewapenderhand bezetten van delen van Kosovo en met volstrekte schending van resolutie 1199, primair veranwoordelijk was voor het Joegoslavische tegengeweld in september 1998 - zie hoodstuk 10 en par. 11.6 en 12.1 van prod. 1 en de daar genoemde bronnen;

6. dat reeds op 12 oktober 1998 de NAVO het sein op groen zette voor NAVO-agressie door het uitvaardigen van de activation order;

7. dat het half oktober 1998 tot stand gekomen Holbrooke/Milosevic akkoord, ondanks het feit dat het onder onrechtmatige dreiging met wapengeweld door de NAVO werd afgedwongen, door de Joegoslavische autoreiten te goeder trouw werd nageleefd en dat Joegoslavische leger- en politie-eenheden zich, zoals gedicteerd terugtrokken, hetgeen door de OVSE-waarnemers werd bevestigd - zie bronnen, aangehaald in par. 12.4 van prod. 1;

8. dat talrijke ontheemden in Kosovo en daarbuiten in de herfst naar huis en haard zijn teruggekeerd en dat er geen meldingen zijn geweest van ontheemden die de winter 1998/1999 in de bergen hebben moeten doorbrengen - zie bronnen, aangehaald in par. 12.4 van prod. 1;

9. dat het UCK primair verantwoordelijk is voor het bezwijken van het Holbrooke/Milosevic-akkoord, door zich niets van het bestand aan te trekken en grote delen van Kosovo, ontruimd door Joegoslavische eenheden, gewapenderhand te bezetten - zie bronnen, genoemd in hoofdstuk 10 en 12 van prod. 1;

10. dat het UCK er, met systematische terreur-akties en bestandsschendingen, er doelgericht op uit was om NAVO-interventie uit te lokken - zie bronnen, genoemd in hoofdstuk 10 en 12 van prod 1;

11. dat het UCK primair verantwoordelijk is geweest voor het bezwijken van het Holbrooke/Milosevic-akkoord en de snelle escalatie van het geweld in Kosovo in de late winter van 1998/1999 - zie de bronnen, genoemd in hoofdstuk 10 en 12 van prod. 1;

12. dat er geen sprake van is geweest dat de Rambouillet-besprekingen te goeder trouw waren opgezet om zo mogelijk langs diplomatieke weg tot een vreedzame oplossing te komen- zie bronnen, genoemd in hoofdstuk 13 van prod. 1 en appendix B, opgenomen als prod. 18, alsmede prod. 31;

13. dat Racak een in scene gezette opzet was om tot oorlog over te gaan - zie de bronnen, genoemd in par. 12.10 en 15.1 van prod 1, alsmede prod. 30;

14. dat er nog geen 250.000 ontheemden waren, binnen en buiten Kosovo, op het moment dat de NAVO-agressie losbarstte - zie hoofdstuk 13 en 14 van prod 1;

15. dat de omvang van de vluchtelingenstromen pas explodeerde nadat de NAVO-agressie was begonnen - dit feit is vanzelfsprekend van algemene bekendheid, maar wordt doorgaans weggemanipuleerd - zie ook par. 7.2 par. 14.3 van prod.1;

16. dat er geen spoor van bewijs was voor zoiets als een 'plan-Hoefijzer' om de Albanese Kosovaren te verdrijven- zie par. 7.3 en 14.4 van prod 1 en de daar genoemde bronnen, alsmede prod. 33;

17. dat de NAVO-leiding op een onstellende manier gelogen heeft over de zgn. Servische moordpartijen in Kosovo, gedurende periode van de NAVO-agressie - zie de bronnen, genoemd in par. 7.4 van prod. 1, alsmede prod. 28;

18. dat van een serieuze participatie van de Nederlandse volksvertegenwoordiging in de besluitvorming geen sprake is geweest, zodat alle gepraat van de Staat over een 'zorgvuldige besluitvorming' ten onrechte is - zie prod. 24 in eerste aanleg en prod. 36 bij pleidooi in appel;

19. dat er onmiskenbare redenen zijn om het Joegoslavië Tribunaal te beschouwen als een ernstig affront voor de integeriteit van het recht, zodat het doen en laten hiervan de grootst mogelijke reserve verdient; - zie hoofdstuk 8 van prod. 1;

20. dat alle brieven die de Nederlandse regering, voorafgaande aan het losbarsten van de NAVO-agressie, inzake Kosovo aan de Tweede kamer heeft gestuurd, een volstrekt onbetrouwbaar, bevooroordeelde en feitelijk en historisch onjuist beeld geven, voor zover zij niet stroken met hetgeen appellanten in hun stukken hebben aangevoerd en met bescheiden en tal van bronnen hebben gestaafd.Zodat appellanten de inhoud daarvan volledig verwerpen.

21. dat er thans meer vluchtelingen zijn vanuit Kosovo dan er waren aan de vooravond van de NAVO-agressie;

22. dat Kosovo juist nu bijna volledig etnisch gezuiverd is;

23. dat de humanitaire situatie in Kosovo thans onvergelijkbaar slechter is dan voor de NAVO-agressie; Kosovo is ontaard in een fascistisch, racistisch maffia-protectoraat van - de facto - de NAVO, waar de resterende minderheidsgroepen gedwongen zijn te leven in reservaten.

De feiten, zoals zij met betrekking tot de 23 hierboven genoemde punten in de stukken van - thans - appellanten naar voren worden gebracht, zijn door de Staat on be sproken, en daarmee dus ook on weer sproken gelaten.

Dit hoewel deze stukken reeds vele maanden in het bezit zijn van de Staat, zodat hiervoor desgewenst alle gelegenheid zou zijn geweest.

Zodat hetgeen omtrent deze 23 punten door appellanten in de stukken tot uitdrukking wordt gebracht door het Hof tot uitgangspunt bij de beoordeling moet worden genomen.En niet de 'politiek correcte' opvattingen, die de Staat te berde brengt, maar welke door appellanten in hun stukken zijn weerlegd.

Als de leden van het Hof hieromtrent persoonlijk andere opvatting koestert dan hier, als door de Staat onvoldoende gemotiveerd weersproken, in processu hebben vast te staan, dan gaat het hier om politieke opvattingen van het Hof. Waarbij het Hof ervoor heeft te waken om die voor ambtshalve opvattingen te laten doorgaan!

9. Dreigend geweld - dreigen met geweld als onrechtmatigheid

 In het arrest Dedovic/Kok wordt voorts door het Amsterdamse Hof besloten dat de vordering van de aldaar optredende eisers om Kok c.s. te bevelen zich van elke handeling of uitlating gericht op hernieuwd oorlogsgeweld jegens de FRY zonder een uitdrukkelijk mandaat van de Veiligheidsraad, te onthouden, afgewezen dient te worden.Eenzelfde soort eis maakt deel uit van de vorderingen in deze zaak hier van vandaag jegens de Staat.

Het Hof Amsterdam kwam tot die afwijzing aangezien 1. niet aannnemelijk zou zijn gemaakt dat Kok c.s., of de Staat, voornemens zijn op afzienbare termijn al of niet in NAVO-verband militaire acties tegen de FRJ uit te voeren, en 2. voor het geval dat militaire acties tegen de Federale Republiek Joegoslavië zouden worden hervat, in elk geval hernieuwde besluitvorming van de Staat noodzakelijk is, waarbij, zoals het Hof het uitdrukt, "niet kan worden voorzien" of de Staat dan opnieuw zal besluiten om zonder uitdrukkelijk mandaat van de Veiligheidsraad tot oorlogshandelingen jegens de FRY over te gaan.

Dat oordeel is onterecht. Wat het Hof Amsterdam daar overweegt over de noodzaak van nieuwe besluitvorming bij eventueel nieuw oorlogsgeweld in NAVO-verband tegen Joegolavië is irrelevant en gaat aan de zaak zelf voorbij.

(En bovendien gaat het Hof Amsterdam ook nog uit van een verkeerde lezing van de vordering op dit punt. De vordering was hier niet dat Kok c.s. zich verder onthoudt van "handelingen en gedragingen gericht op deelname aan militaire (lucht)acties tegen de FRJ", zoals het Hof onder 5.2.2. van het arrest formuleert, maar dat Kok c.s. zich verder onthouden van "elke handeling of uitlating gericht op hervatting van deelname aan onrechtmatig oorlogsgeweld". Die vordering impliceert dus dat Kok c.s. niets mag zeggen of doen dat zelfs maar de strekking zou hebben ten faveure van eventueel hernieuw onrechtmatig oorlogsgeweld te zijn. En dat is dus heel wat anders.)

Maar laten we voor het gemak even blijven uitgaan van deze - dus verkeerde - interpretatie van het Hof Amsterdam.

Alsdan is de vraag of voorafgaand aan eventueel hernieuwd geweld nu wel of niet hernieuwde besluitvorming zal plaatsvinden niet de kwestie. De kwestie is of er, besluitvorming of niet, een rechtens relevante dreiging bestaat dat de NAVO-Staten, waaronder de Staat der Nederlanden, wederom een mandaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties niet nodig zullen achten bij eventueel hernieuwd oorlogsgeweld van de Staat der Nederlanden in NAVO-verband tegen de Federale Republiek Joegoslavië.

Die dreiging dat zij daarbij eventueel opnieuw zonder mandaat van de Veiligheidsraad zullen handelen, is maar al te reëel. En zeker dat zij opnieuw, zonder zo'n mandaat, tot dreiging met oorlogsgeweld zullen overgaan.

Punt is namelijk dat alle NAVO-landen, waaronder dus ook Nederland, zich zonder meer gerechtigd achten om tot NAVO-geweld in de regio over te gaan buiten de Veiligheidsraad om en des te meer om met zodanig geweld te dreigen. Eventueel NAVO-geweld buitende veiligheidsraad om in de regio maakt immers sinds juni 1999 deel van de nieuwe strategische conceptie van de NAVO, zoals van algemene bekendheid is.

De dreiging dat bij eventueel hernieuwd oorlogsgeweld tegen de FRY - waarvoor dan uiteraard nieuwe besluitvorming van de Staat noodzakelijk zou zijn, dat haal je de koekoek! - dusdanig geweld opnieuw zal worden geinitieerd zonder een uitdrukkelijk mandaat van de Veiligheidsraad is dan ook overweldigend. En nog veel groter is dus de mogelijkheid dat de NAVO-landen tot opnieuw dreiging met geweld zullen overgaan, zoals in het recente verleden schering en inslag was.

De beste getuige daarvoor is de Staat zelf. In het afgelopen jaar, sinds het openlijke oorlogsgeweld van de NAVO tegen Joegoslavië werd beëindigd, is de Staat op geen enkele uitspraak te betrappen geweest die een indicatie zou kunnen geven, dat hij zich thans niet langer gerechtigd zou voelen om de Federale Republiek Joegoslavië, geheel buiten de Veiligheidsraad om, in NAVO-verband opnieuw met oorlogsgeweld te lijf te gaan of enkel maar te dreigen, indien hij, in NAVO-verband, dit noodzakelijk oordeelt, gelet op de situatie in de Balkan.

Ten overvloede kan in dit verband worden opgemerkt dat de Staat c.s. een dergelijk signaal trouwens ook niet hier in rechte heeft afgegeven.

Als de Staat van oordeel zou zijn dat voor eventueel hernieuwd oorlogsgeweld tegen de FRY in het vervolg wél een voorafgaand mandaat van de Veiligheidsraad onontbeerlijk zou zijn, dan heeft hij tot nu toe in processu volop gelegenheid gehad om dat kenbaar te maken.

De Staat had zich dan bovendien ook niet behoeven te verzetten tegen het op dit punt gevorderde. Maar de Staat heeft zich daar nu juist wél tegen verzet. Waaruit kan worden afgeleid dat de Staat, in een voorkomend geval, opnieuw niet van zins is om zich aan de noodzaak van een uitdrukkelijk mandaat van de Veiligheidsraad ook maar iets gelegen te laten liggen, als dit zo uitkomt. Anders kan dit verzet tegen het op dit punt gevorderde onmogelijk worden geïnterpreteerd.

 10. Een expliciet VOORNEMEN tot geweld vormt geen noodzakelijk bestanddeel om van een rechtens relevante DREIGING met geweld te kunnen spreken, laat staan dat het een voorwaarde zou kunnen zijn voor een, eveneens onrechtmatig, BEDREIGEN MET.

 Het Hof Amsterdam geeft voorts blijk van een onjuiste rechtsopvatting als het van oordeel zou zijn dat alleen als er aantoonbaar reeds een expliciet voornemen van de Staat en de NAVO zou zijn tot hernieuwd oorlogsgeweld tegen de FRY, er sprake zou kunnen zijn van een rechtens relevante dreiging tot zodanig hernieuwd onrechtmatig oorlogsgeweld. Zo'n expliciet voornemen kan in casu onmogelijk als een noodzakelijk bestanddeel worden gezien om een rechtens relevante dreiging aanwezig te kunnen achten.

Aldus doende legt het Hof Amsterdam een onjuiste maatstaf aan ten aanzien van wat hier als dreigend onrechtmatig optreden moet worden beschouwd.

Het is daarbij nog maar de vraag of het verdwijnen van Milosevic de spanningen in de regio definitief zal verminderen.Weliswaar doet het Westen nu erg joviaal tegen Kostunica, maar alle problemen zijn nog volstrekt onopgelost: Kosovo, Montenegro, Vojvodina. Het Westen en Joegoslavië blijven in deze kwesties lijnrecht tegenover elkaar staan, en dat blijven etterende wonden in de onderlinge relaties. Bovendien is de stabiliteit in Servië zelf allerminst verzekerd en is het gevaar van een burgeroorlog, en eventuele NAVO-interventie daarin, zeker niet denkbeeldig.

Bij de beoordeling van wat als dreigende onrechtmatigheid moet worden beschouwd, kan voorts niet (volledig) worden geabstraheerd van de ernst van de dreigende onrechtmatigheid. Ook als het dan ook (in het algemeen) als juist zou moeten worden beschouwd, dat bij dreigende onrechtmatigheid in de sfeer van bijvoorbeeld overtredingen, pas een rechtens relevante dreiging van onrechtmatigheid kan worden aangenomen, als er sprake zou zijn van een duidelijk uitgekristalliseerd voornemen, dan betekent dat nog niet dat de noodzaak van een kenbaar voornemen ook een voorwaarde zou zijn om van een rechtens relevante dreiging te kunnen spreken bij dreigende onrechtmatigheid in de sfeer van misdrijven, laat staan in de sfeer van het zwaarst denkbare oorlogsmisdrijf, namelijk van een misdrijf tegen de vrede.

Ook in rechte moet er alles aan gedaan (kunnen) worden om de dreiging van de "gesel van de oorlog", zoals een zodanig misdrijf in het Handvest van de Verenigde Naties wordt aangeduid - bij de processen in Neurenberg is een misdrijf tegen de vrede bovendien gekwalificeerd als het "zwaarst denkbare oorlogsmisdrijf" - al in een vroeg stadium en in elk geval tijdig in rechte te kunnen afweren.

11. Uitbreiding van de eis - ook een hernieuwd alleen maar DREIGEN MET onrechtmatig oorlogsgeweld dient verboden te worden

 In het Handvest van de Verenigde Naties wordt bovendien het dreigen met geweld gelijkelijk met het gebruik zelf van geweld verboden geacht, zoals ook nog eens in de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 8 juli 1996 inzake de (on)rechtmatigheid van het gebruik van kernwapens wordt onderstreept. (prod. 4 in eerste aanleg) Ook deze internationaal rechtelijke karakteristiek, waarbij ook een dreigen met op zichzelf reeds volop onrechtmatig is, verhindert tenslotte dat zou kunnen worden aangenomen dat in casu pas van dreigende onrechtmatigheid sprake zou kunnen zijn in geval van een duidelijk voornemen tot oorlogsgeweld.

Om deze nauwe verwevenheid, en het in beginsel evenzeer onrechtmatig zijn van het gebruik van en het dreigen met onrechtmatig oorlogsgeweld, te onderstrepen hebben appellanten dus hun vordering uitgebreid met het verzoek tot (eveneens) een gebod om zich niet alleen verder van het gebruik van onrechtmatig oorlogsgeweld te onthouden, maar evenzeer van het dreigen met verder onrechtmatig oorlogsgeweld.

 Zolang Kosovo, Montenegro en de Vojvodina-kwestie niet zijn opgelost, is het zeer goed denkbaar dat er, buiten de Veiligheidsraad om, van NAVO-zijde binnen afzienbare termijn weer met geweld gedreigd wordt jegens Joegoslavië. Dat is onrechtmatig en moet dus voorkomen worden. Evengoed als hernieuwd geweld moet worden verboden.

12. De redenen om een voorschot te eisen op immateriële schadevergoeding

 Te enen male onjuist is vervolgens het oordeel van het Hof Amsterdam onder 5.3.4. dat "Dedovic c.s. niets heeft gesteld omtrent de redenen waarom een voorschot op schadevergoeding noodzakelijk is". En dat "Ook overigens (..) niet aannemelijk (is) geworden dat Dedovic c.s. een spoedeisend belang heeft bij het toekennen van een voorschot. Reeds dat verhindert toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding".

Ook hier is een eis tot een dergelijk voorschot aan de orde.

Appellanten willen hier dan nog maar eens uitdrukkelijk op schrift stellen - en namens de in de zaak Dedovic/Kok optredende appellanten is dat toen ook al mondeling benadrukt - dat - en dat geldt zeker hier voor deze appellanten - zij rechtstreeks het doelwit zijn geweest van maandenlange pogingen om hen met het meest verschrikkelijke en geavanceerde vernietigingstuig te vermoorden en uit de weg te ruimen.

Waarbij de Staat wellicht, in vereniging met anderen, ten aanzien van de appellanten Vlasta Djurinac en Goran Vasic in deze criminele en terroristische opzet daadwerkelijk is geslaagd.

Appellanten zijn daarbij onderhevig geweest aan de meest intense verschrikkingen, waardoor zij grote psychische schade hebben opgelopen. Hun recht op immateriële schadevergoeding staat dan ook vast. Daarop willen zij alvast een voorschot. Bij wijze van eerste genoegdoening, hetgeen een gunstige invloed zal hebben op hun psychische gesteldheid.

Bovendien zijn voor alle Joegoslaven, als gevolg van de onrechtmatige verwoestingen door de NAVO van de bestaansmiddelen de financiële problemen groot, dus ook voor de eisers en hun families. Zij verkeren dan ook voortdurend in acute geldnood. Iedere gulden is dan ook meer dan noodzakelijk.

13. Het specifieke belang van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg

 Maar zelfs als uitgesloten zou moeten worden geacht dat de NAVO - waaronder dus ook Nederland - binnen afzienbare termijn opnieuw zouden overgaan tot dreigende taal aan het adres van Joegoslavië en de eis van een voorlopige schadevergoeding zou ten onrechte worden geoordeeld, dan nog behoudt dit appel zijn betekenis.

Appellanten hebben namelijk expliciet ook een grief gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.

Dus ook dan nog ligt hier de vraag op tafel of in eerste aanleg, toen er in elk geval nog wel sprake was van het gebruiken van dodelijk geweld jegens appellanten, de toenmalige vorderingen terecht zijn afgewezen.

14. Beantwoording van de vraag of de Staat het recht heeft pogingen in het werk te stellen om appellanten om het leven te brengen, gedoogt geen verder uitstel

 Ruim anderhalf jaar geleden probeerde de Staat serieus om appellanten van het leven te beroven. Iets waarin de Staat en zijn bondgenoten wellicht ten aanzien van twee appellanten zijn geslaagd.

Appellanten, voor zover nog in leven, behoren ten aanzien van de vraag of de Staat het recht heeft om hen naar het leven te staan, natuurlijk niet verwezen te worden naar een jaren vergende bodemprocedure. Die rechtsvraag dient natuurlijk met de grootste urgentie te worden beantwoord.

15. Reactie van appellanten n.a.v. de memorie van antwoord

15.1. Commentaar inzake de "algemene opmerkingen" onder 2

Niettemin probeert de Staat, onder 2.2 bij memorie van antwoord, net als in eerste aanleg, op een onheuse manier de rechtmatigheidsvragen die zijn verbonden met het participeren aan het oorlogsgeweld tegen de Federale Republiek Joegoslavië te ontlopen, door te proberen deze rechtsvragen voor de rechter ontoegankelijk te doen verklaren.

Dat doet de Staat dan door allereerst door de rechtmatigheidsvragen die er hier zijn te versmallen tot uitsluitend de vraag of artikel 2, vierde lid, van het Handvest van de Verenigde Naties zou zijn geschonden. Vervolgens wordt dan, opnieuw, geconstateerd dat aan dit artikel van het Handvest geen rechtstreekse werking zou toekomen, en daarmee zou dan - "krik, krak, slot" - de rechtsvraag of de Staat al of niet terecht, met het meest grove geweld, mijn cliënten van het leven probeert te beroven, aan een rechterlijke beoordeling zijn onttrokken.

Daarmee dus in feite stellende dat de rechter, die bij iedere (dreigende) schending van rechtmatigheid jegens de (potentiële) slachtoffers een toevluchtsoord biedt, zich bij de ergst denkbare onrechtmatigheid, onrechtmatig oorlogsgeweld - d.w.z. moord, doodslag en verwoesting op mega-schaal - buitenspel moet laten zetten. Zodat de (potentiële) slachtoffers dan elke rechtsbescherming wordt ontzegd.

In feite zegt de Staat hiermee: alle geweld is ter toetsing van de rechter, behalve de rechtmatigheid van het meest verschrikkelijke van al: oorlogsgeweld.

Door de gehele geschiedenis heen is het een prerogatief van de Staat geweest om al of niet oorlog te voeren. En dat moet zo blijven. De rechter moet zich daarbuiten houden. Dat is het credo van de Staat der Nederlanden, deze koene voorvechter van de mensenrechten en deze grossier in Tribunalen, als daarbij maar niet het eigen optreden ter rechterlijke toetsing komt.

En degenen die de "gesel van de oorlog", zoals het Handvest van de Verenigde Naties het aanduidt in de aanhef, wordt aangedaan, moeten dat maar lijdzaam ondergaan. Zij hebben het ongeluk dat, als de oorlogsfurie jegens hen door de Staat der Nederlanden wordt ontketend, ze dat dan maar hebben te dulden. Want rechterlijke bescherming hiertegen inroepen, dat kan niet.

Een en ander is zowel onaanvaardbaar als rechtens onjuist.

De onaanvaardbaarheid dat er zo'n geweldig gat zou zitten in rechtsbescherming die rechtssubjecten zouden kunnen claimen tegen de meest verstrekkende aantastingen van hun mensenrechten en andere subjectieve rechten, zal ik uw Hof niet verder uitduiden. Als uw Hof die niet zelf al direct ziet, is daartegen verder toch geen kruit gewassen.

Rechtens onjuist is deze opvatting omdat de trukendoos van de Staat hier al te opzichtig faalt.

Want primair geldt hier dat, vanuit appellanten gezien en vanuit de rechtsbescherming die zij claimen, er natuurlijk ook andere rechtsnormen zijn, waarop zij de door hen gevraagde rechtsbescherming baseren, dan alleen artikel 2, vierde lid van het Handvest. Eerst en vooral baseren appellanten zich immers op de (dreigende) schending van mensenrechten en andere subjectieve rechten - hun recht op gezondheid, op ongestoord genot van hun eigendom, op toekomstperspectief, op voldoende bestaansmiddelen, etc. -, maar bij uitstek toch op een (dreigende) schending van hun recht op leven.

Het recht op leven is - evenals trouwens een groot aantal andere mensenrechten die bij oorlog aangetast (dreigen) te worden - een rechtsnorm. Een rechtsnorm die bescherming ondervindt van een internationale verdragen, als het EVRM onder artikel 2 en het IVBPR onder artikel 6.

Het recht op leven is een recht dat zelfs vrijwel absolute bescherming ondervindt van het recht. "Vrijwel", want er zijn maar een paar uitzonderingen. Eén daarvan is aantasting van het recht op leven als gevolg van rechtmatige oorlogshandelingen, zoals verwoord in artikel 15 lid 2 EVRM.

Het is de Staat zelf, die dit nog eens uitgebreid onderschrijft in het Memorandum van de Staat der Nederlanden, ingebracht in de procedure voor het Internationaal Gerechtshof, leidend tot de uitspraak van het Hof van 8 juli 1996 (prod. 5 in eerste aanleg, ad 27).

Indien dus dragers van mensenrechten hun leven (dreigen te) verliezen als gevolg van rechtmatige oorlogshandelingen, dan kan dit niet te boek gesteld worden als een (dreigende) schending van hun mensenrechten. Gaat het echter om onrechtmatige oorlogshandelingen, dan is er onmiddellijk sprake van een - en wel ipso facto de ergst denkbare - schending van hun mensenrechten.

Dat de gewone civiele rechter niet alleen competent is om te oordelen inzake (dreigende) schendingen van mensenrechten en andere subjectieve rechten, maar daartoe zelfs is gehouden, indien hij daaroe wordt geroepen, is een ondubbelzinnig feit.

Waarom in die competentie en gehoudenheid om rechtsbescherming te bieden tegen (dreigende) mensenrechten-schending een breukvlak zou zitten op het moment dat de rechter geroepen wordt om te oordelen over de rechtmatigheid van oorlogshandelingen, met name bij een beoordeling van de vraag of het in voorkomend geval (dreigend) oorlogsgeweld al of niet (on)rechtmatige schendingen van mensenrechten representeert, is een raadsel. Rechtssystematisch en dogmatisch zou dat onverklaarbaar zijn. Ook dan moet de rechter gewoon zijn werk doen.

Dit impliceert noodzakelijkerwijs dat de rechter, als justitiabelen zich tot hem wenden met een beroep op bescherming van hun recht op leven als gevolg van (dreigend) oorlogsgeweld, de rechter desgevraagd, of anders zelfs ambtshalve, een oordeel moet vellen over de vraag of het (dreigende) oorlogsgeweld op zichzelf rechtmatig is of niet.

Er zijn hier dus ook nog andere rechtsnormen aan de orde, waarop de onrechtmatigheid van het oorlogsgeweld is gebaseerd, dan alleen artikel 2 lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties. Eerst en vooral baseren appellanten hun onrechtmatigheidsactie op een schending van hun mensenrechten, waaronder boven alles een dreigende schending van hun recht op leven.

Onder 2 bij memorie van antwoord doet de Staat het voorkomen alsof schending van artikel 2 lid 4 Handvest de enige rechtsnorm is op welks schending appellanten een beroep doen en hun onrechtmatigheidsactie baseren. Zodat, als vast zou komen te staan dat appellanten daarop geen beroep toekomt, een oordeel over de rechtmatigheid van het (dreigende) oorlogsgeweld daarmee definitief aan de rechter zou zijn onttrokken. Volkomen ten onrechte dus. Nogmaals: appellanten baseren hun onrechtmatigheidsclaim ook en vooral op een (dreigende) schending van hun mensenrechten, en bovenal van hun recht op leven. Op deze rechtsnormen doen zij daarbij een rechtstreeks beroep.

Ook al zou dus aan artikel 2 lid 4 Handvest rechtstreekse werking moeten worden ontzegd, dan betekent dat nog volstrekt niet dat de rechter niet aan een oordeel over de gestelde onrechtmatigheid zou kunnen toekomen. De rechter staat dan nog steeds voor de taak, desnoods zelfs ambtshalve, te oordelen over de rechtmatigheid van de in het geding zijnde (dreigende) schendingen van mensenrechten als gevolg van het (dreigende) oorlogsgeweld. En daarbij kan hij aan een oordeel over de rechtmatigheid van het dreigende oorlogsgeweld niet ontkomen.

Natuuurlijk is het op z'n minst opmerkelijk dat de Staat, die het altijd doet voorkomen de mensenrechten zo hoog in het vaandel te hebben, hier - als het om Serviërs gaat - een beroep op mensenrechten zoveel mogelijk onder de vloermat tracht te vegen. Die veeg-actie zal de Staat niet mogen baten.

Maar bovendien is ook de manier waarop de Staat der Nederlanden een dam tracht op te werpen tegen het beroep dat mijn Joegoslavische eisers doen op het geweldsverbod rechtens evenzeer onjuist.

Allereerst is het niet zo dat eisers zich terzake van dit geweldsverbod primair baseren op de geschreven norm van artikel 2 lid 4 Handvest. Primair baseren zij zich daarbij rechtstreeks op het beginsel van volkenrechtelijk gewoonterechtelijke aard dat aan deze geschreven versie van de norm ten gronslag ligt. Dat wil zeggen dat zij daarbij een beroep doen op de norm van volkenrechtelijk gewoonterecht, die het gebruik van onrechtmatig oorlogsrecht ten stelligste verbiedt. Het gaat hierbij om een norm ius cogens.

Nu redeneert de Staat dat als artikel 2 lid 4 Handvest geen rechtstreekse werking zou toekomen, zoals de Staat beweert, daaruit noodzakelijkwijs zou moeten worden afgeleid dat ook aan de norm van volkenrechtelijk gewoonterechtelijk karakter die oorlogsgeweld verbiedt geen rechtstreekse werking zou toekomen.

Maar natuurlijk ligt hier het verband precies omgekeerd. De gewoonterechtelijke norm vormt niet een afspiegeling van het geweldsverbod zoals vervat in artikel 2 lid 4 Handvest, maar het primaat ligt hierbij zonder twijfel bij de gewoonterechtelijke norm, die in artikel 2 lid 4 Handvest een geschreven uitdrukkingsvorm vindt. Datzelfde geweldsverbod vindt ook nog in andere geschreven bepalingen een uitdrukkingsvorm. Zodat voor de vraag naar de rechtstreekse werking van het geweldsverbod niet bepalend, of zelfs maar richtinggevend, kan zijn de vraag of aan artikel 2 lid 4 Handvest rechtstreekse werking kan worden toegekend.

Ook als de rechter dus - ten onrechte overigens - zou bevinden dat aan artikel 2 lid 4 Handvest rechtstreekse werking zou moeten worden ontzegd, zegt dit ook dan nog niets over de vraag of ook aan de van volkenrechtelijk gewoonterechtelijke aard zijnde norm, die het gebruik van onrechtmatig oorlogsgeweld verbiedt en waarop eisers evenzeer - en wel ten principale - een beroep doen, eveneens rechtstreekse werking zou moeten worden onthouden.

Dat de gewone rechter ook op basis van het volkenrechtelijke gewoonterecht dient te oordelen, en ook oordeelt, staat daarbij als een paal boven water.

De Staat schermt voorts onder 2 bij memorie van antwoord nog meermalen met de betekenis van artikel 93 Grondwet voor "normen" van internationaal recht. Maar gemakshalve vergeet de Staat erbij te vermelden dat artikel 93 Grondwet alleen maar relevantie kan hebben voor geschreven normen .Voor de vraag naar rechtstreekse werking van het geweldsverbod als norm van volkenrechtelijk gewoonterecht is dus artikel 93 Grondwet zonder betekenis.

Er is geen enkele reden om eraan te twijfelen dat het geweldsverbod, als norm van volkenrechtelijk gewoonterecht, rechtstreekse werking toekomt. Appellanten hebben daarvoor eerder al voldoende argumenten gegeven.

Maar ook de opvatting van de Staat dat eisers zich niet rechtstreeks zouden kunnen beroepen op artikel 2 lid 4 Handvest is te enen male ondeugdelijk.

Het Hof Amsterdam zit hier met het arrest Dedovic/Kok op het verkeerde spoor, waar in dit arrest onder 5.3.6 wordt overwogen:

"Het Handvest van de Verenigde Naties heeft betrekking op de verhouding tussen staten onderling. Een rechtstreekse aanspraak jegens de Staat op naleving van het bedoelde geweldsverbod kan Dedovic c.s. niet aan artikel 2, vierde lid, van het Handvest ontlenen. Voor zover Dedovic c.s. de vorderingen op deze grondslag heeft gebaseerd kunnen zij niet voor toewijzing in aanmerking komen,"

Ten onrechte. Want het feit dat het Handvest zich - primair, zo moet gesteld worden - richt op de verhouding tussen staten, zoals het Hof hier oordeelt, sluit een rechtstreekse werking van genoemd artikel geenszins uit.

Het is immers zeer wel denkbaar, en in dit geval trouwens ook onmiskenbaar - dat het Handvest zich niet alleen richt op staten, maar ook op burgers als dragers van rechten. In dit geval dan de rechten die ook door het Handvest worden verdedigd, met als primair recht het recht om verschoond te blijven van onrechtmatig oorlosgeweld.

Blijkens de aanhef is het Handvest in de eerste plaats een statuut rechtstreeks van de volkeren van de wereld zelf, waarin deze zelf rechtstreeks het vaste voornemen uitspreken om " de komende geslachten te behoeden voor de gesel van de oorlog die tweemaal in ons leven onnoemelijk leed over de mensheid heeft gebracht." Onmiddellijk daarop bevestigen de volkeren daarna "hun vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens en in de waardigheid en waarde van de menselijke persoon ". Reeds het feit dat het Handvest primair een "statement" is van de volkeren zelf en dat de menselijke persoon en diens waardigheid en bescherming tegen de "gesel van de oorlog" daarin voorop gesteld worden, geeft aan dat het hier niet zomaar een regeling betreft, uitsluitend voor de verhouding "tussen staten onderling", maar een basisdocument van en voor iedereen, behorend tot de volkeren-gemeenschap.

Daar komt dan voorts nog bij het dwingende karakter van dit beginsel als regel van ius cogens. Hetgeen temeer impliceert dat deze norm ook onder alle omstandigheden en jegens iedereen als handhaafbaar moet worden beschouwd.

En tenslotte is zelfs de aanval van de Staat op de uitspraak van de kort geding-rechter, voor zover deze heeft bepaald dat het best mogelijk is dat aan een geschreven regel van internationaal recht "onder omstandigheden" wel en andere omstandigheden geen rechtstreekse werking zou kunnen toekomen, ongegrond. Dat dit op zichzelf niet uitgesloten is, blijkt ook uit de voorbehouden die de Staat zelf onder 2.2 maakt: "in beginsel" dient alleen de inhoud van de bepaling bepalend te zijn voor de vraag naar de rechtstreekse werking en daarom " pleegt " de rechter te abstraheren van de casuspositie. Daarmee ook zelf al aangevend dat dit soms anders wordt beoordeeld. Bij de vraag naar de rechtstreekse werking heeft de rechter een grote beoordelingsvrijheid, waaronder ook vanuit een meer casuïstische benadering.

Vervolgens achten appellanten het niet toelaatbaar dat de Staat, onder 2.5, het doet voorkomen alsof eisers het onderscheid niet zouden kennen tussen het ius ad bellum en het ius in bello en dat appellanten, "zonder onderscheid" te maken "tussen de verschillende regels", zich "gelijkelijk" op het ius ad bellum en het ius in bello zouden beroepen. Daarbij tot uitgangspunt nemend dat "schending van het ius ad bellum automatisch tot schending van het humanitair oorlogsrecht" zou leiden. Aldus de indruk proberend te wekken dat eisers eigenlijk niet goed weten waar ze over praten.

Natuurlijk is het een feit dat eisers zowel op schending van het ius in bello, alsook op veelvuldige schendingen van ius in bello een beroep doen. Maar vanzelfsprekend maken zij daarbij wel degelijk onderscheid tussen de regels van de beide categorieën.

Wel correct is dat eisers die regels wel onderscheiden, maar niet absoluut scheiden.En dat zij een schending van het ius ad bellum niet alleen beschouwen als een zelfstandige categorie, namelijk een misdrijf tegen de vrede. Maar tegelijkertijd ook als het ernstigste oorlogsmisdrijf dat denkbaar is. En daarmee dus tevens als een schending van het ius in bello. Terecht, naar aangenomen moet worden, nu het Tribunaal van Neurenberg hun bij deze kwalificatie is voorgegaan, zoals blijkt uit prod 13 bij pleidooi in appel, waarin het volgende citaat is opgenomen:

"To initiate a war of aggression, therefore, is not only an international crime; it is the supreme international crime differing only from other war crimes in that it contains within itself the accumulated evil of the whole."

Agressie impliceert schending van het geweldsverbod en vormt een schending van het ius ad bellum. Het gaat dan om een misdrijf tegen de vrede. Wat onder agressie moet worden verstaan, wordt gedefinieerd in Resolutie 3314/XXIX van de Veiligheidsraad, daterend van 14 december 1974 en opgenomen onder prod. 12 bij pleidooi in appel:

"Art. 1. Aggression is the use of armed force by a State against the sovereignty, territorial integrety or political independence of another State, or in any other manner inconsistent with the Charter of the United Nations, as set out in this definition.

(...)

Art. 2. The first use of armed force by a State in contravention of the Charter shall constitute prima facie evidence of an act of aggression (...).

Art. 3. Any of the following acts, regardless of a declaration of war, shall, subject to and in accordance with the provisions of art. 2, be qualified as an act of aggression:

(b) Bombardment by the armed forces of a State against the territory of another State or the use of any weapons against the territory of another State;"

Ook de steun die westerse landen en Albanië gaven aan de UCK-terroristen om het grondgebied van de Federale Republiek Joegoslavië binnen te dringen, vormde op zich al agressie:

Art. 3, ad (g):

  • "The sending by or on behalf of a State of armed bands, groups, irregulars or mercenaries, wich carry out acts of armed force against another State of such gravity as to amount to the acts listed above, or its substantial involvement therein."

Rechtvaardigingsgronden bestaan niet voor agressie:

"Art. 5. 1. No consideration of whatever nature, whether political, economical, military or otherwise may serve as an justification for aggression.

  • 2. A war of aggression is a crime against international peace. Aggression gives rise to international resposibility."

De International Law Commission definieerde in 1944 de belangrijkste beginselen van internationaal recht (zie eveneens prod. 12 bij pleidooi in appel):

  • "Principle 7. Each State has a legal duty to refrain from any use of force and from any threat to use force in its relations with another State, except as authorized by the competent agency of the Community of States; (...)"

En in 1970 kwam de UN zelf tot de bevestiging van de belangrijkste principes van internationaal recht in de "Declaration on Principles of International Law concerning Friendly Relations and Co-operation among States", unaniem aanvaard door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Veiligheidsraadsresolutie 2625/XXV van 24 oktober 1970 (prod 12):

  • "The general Assembly,

    (...)

    Convinced that the strict observance by States of the obligation not to intervene in the affairs of any other State is an essential condition to ensure that nations live together in peace with another, since the practice of any form of intervention not only violates the spirit and letter of the Charter, but also leads to the creation of situations which threaten international peace and security.

    Recalling the duty of States to refrain in their international relations from military, political, economic or any other forms of coercion aimed against the political independence or territorial integrety of any State.

    Considering it essential that all States shal refrain in their international relations from the threat or use of force against the territorial integrety or political independence of any State,or in any other manner inconsistent with the purposes of the United Nations."

En vervolgens komt deze UN-Declaration dan tot de definitie van de belangrijkste internationale principes, waaronder als eersten:

  • "(a) The principle that States shall refrain in their international relations from the threat or use of force against the territorial integrety or political independence of any State, or in any other manner inconsistent with the purposes of the United Nations.
  • (c) The duty not to intervene in matters within the domestic jurisdiction of any State, in accordance with the Charter."

En benadrukt voorts nog eens:

  • "No State or group of States has the right to intervene, directly or indirectly, for any reason whatever, in the internal or external affairs of any other State. Consequently, armed intervention and all other forms on interference or attempted threats against the personality of the State or against its political, economic and cultural elements, are in violation of international law."

En op 21 december 1965 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan de "UN declaration on the inadmissibility of intervention" (Res. 2131/XX) (prod. 12 bij pleidooi in appel):

"The General Asembly,

(...)

Considering that armed intervention is synonymous with aggression, and as such is contrary to the basic principles on wich peaceful international co-operation between States should be built.

(..)

In the light of the foregoing considerations, the General Assembly of the United Nations solemnly declares:

(1) No State has the right to intervene, directly or indirectly, for any reason whatever, in he internal or external affairs of any other State. Consequently armed intervention as well as all other forms of interference or attempted threats against the personality of the States or against its political, economic and cultural elements, are condemned."

Dat absolute karakter van het non-interventiebeginsel werd in de jaren tachtig nog eens uitdrukkelijk door de Staat herbevestigd bij de ratificering van het Tweede Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Geneve, met name in atikel 3, tweede lid, luidende:

  • "2. Geen enkele bepaling van dit Protocol mag worden ingeroepen als rechtvaardiging van een interventie, rechtstreeks of niet rechtstreeks, om welke reden ook, in het gewapende conflict of in de interne of externe aangelegenheden van de Hoge Verdragsluitende Partij op wier grondgebied dat conflict plaatsvindt."

Dat laat voor twijfel geen enkele ruimte. Het was, kort en goed, ook op basis van deze bepaling , voor de Staat en de andere NAVO-landen absoluut verboden om zich te mengen in de de burgeroorlog in Kosovo tussen het UCK en de Joegoslavische regering. Ook niet om zogenaamde 'humanitaire redenen' - er staat hier uitdrukkelijk: "er kan geen rechtvaardiging zijn voor interventie, om welke redenen dan ook.

Het geweldsverbod is dus, veelvoudig, een absoluut geldend verbod. waaraan in geen enkel opzicht, om wat voor reden dan ook, kan worden getornd.

Daar waar de Staat een strikte scheiding tracht aan te brengen tussen het ius ad bellum en het ius in bello, waar alleen maar een onderscheiding op zijn plaats is, zit de Staat verkeerd.

Het prediken van zo'n door niets gerechtvaardigde strikte tweedeling tussen het ius ad bellum en het ius in bello berust overigens op duidelijke afspraken in NAVO-verband.Van het ius ad bellum, als categorie van een andere orde, kan dan vervolgens, tegenover allerlei strafklachten die in NAVO-landen zijn ingediend tegen de schending van het geweldsverbod, door de OM's in de afzonderlijke NAVO-landen worden gesteld dat daar de nationale rechter niet over gaat.En dat daarover het Internationaal Gerechtshof maar moet oordelen.

Alsof het Internationaal Gerechtshof te adiëren zou zijn voor gewone burgers! En alsof het Internationaal Gerechtshof zou gaan over strafrechtelijke vervolging of toekenning van schadevergoeding aan individuele burgers !

Verwijzing van "misdrijven tegen de vrede" ,als strikt afgescheiden categorie, naar het Internationaal Gerechtshof, betekent dus de zekerheid voor de vervolgingsapparaten in de NAVO-landen, dat men daarmee van die hete aardappel tenminste definitief verlost is.

Strafklachten tegen de onrechtmatige schending van het geweldsverbod, ingediend door Joegoslavische burgers en burgers van andere nationaliteiten in een reeks van NAVO-landen, vonden dan ook in dat riet hun Waterloo.Zoals in Duitsland, Italië, Canada, het Verenigd Koninkrijk en ook hier in Nederland het geval was.

Aldus houden de nationale overheden in de NAVO-landen de handen maximaal vrij om, zonder vrees voor inmenging van de eigen eigen nationale rechters, desgewenst in NAVO-verband over te gaan tot oorlogsgeweld.Desnoods zonder instemming van de Veiligheidsraad.Zoals ook in de nieuwe NAVO-doctrine is vastgelegd.Het ten oorlog trekken daarmee opnieuw tot een exclusief domein van de politiek makend en effectieve controle van de rechter op de rechtmatigheid hiervan aldus uitsluitend.

Waarbij dan, in het geval van de agressie tegen Joegoslavië, nog eens bijkomt de hoge mate van waarschijnlijkheid dat het Internationaal Gerechtshof zich ten aanzien van de klacht van de Joegoslavische Staat van een oordeel over de rechtmatigheid van de agressie van de NAVO-landen zal onthouden.

Zoals ook het Hof Amsterdam al in het arrest Dedovic/Kok heeft vastgesteld ad 5.3.9:

"Het Internationaal Gerechtshof is van oordeel dat het prima facie onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen, zowel op basis van artikel 36, tweede lid, van het handvest, als op basis van artikel IX van het Genocideverdrag. Hoewel niet volledig is uitgesloten dat het Internationaal Gerechtshof na voortgezet debat op dit oordeel zal terugkomen of aanvullende grondslag voor zijn bevoegdheid zou kunnen vinden in hetgeen daarvoor door de FRJ nog is of wordt aangevoerd, lijkt de kans dat het Internationaal Gerechtshof aan een inhoudelijke behandeling zal toekomen niet groot. Het is dan ook niet opportuun Dedovic c.s. voor te houden de beslissing van het Internationaal Gerechtshof af te wachten."

Commentaar inzake de reacties van de Staat op de grieven

15.3. Ten aanzien van Grief II

15.3.a. onderdeel 1

Aangaande de klacht van eisers dat de President onder 2.2, waarin de belangrijkste rechtsgronden zouden zijn vervat waarop eisers zich zouden beroepen, het primaire appel dat eisers hebben gedaan op de schending van hun mensenrechten en vooral op de dreigende schending van hun recht op leven, ten onrechte verdonkeremaant, aldus de handen vrijmakend om daaraan ook verder bij de beoordeling grotelijks voorbij te kunnen gaan, heeft de Staat als commentaar dat appellanten bij die klacht geen belang zouden hebben.Dit omdat de President kennelijk "wel acht heeft geslagen" op het beroep van eisers op die (dreigende) mensenrechten-schending, aldus de Staat.

Voor zover inderdaad hiervan sprake zou zijn is, is dat "acht slaan op" in elk geval niet voldoende .De rechter had het beroep hierop voluit moeten toetsen .En nergens uit blijkt dat dit inderdaad heeeft plaatsgevonden.In zoverre blijft deze grief hier recht overeind.

Vervolgens stelt de Staat onder 3.3 dat appellanten zich op deze mensenrechten beroepen "teneinde hun stelling te onderbouwen dat het humanitaire oorlogsrecht wordt geschonden".Waarschijnlijk merkt de Staat dit op als adstructie van de eerdere stelling dat eisers van het humanitaire oorlogsrecht een potje maken.

In elk geval dient duidelijk te zijn dat eisers hier gewoon bedoelen wat er staat: de Staat dreigt hun mensenrechten te schenden.En dat mag normaal niet en ook bij oorlogshandelingen mag dat in het algemeen niet. Tenzij het gaat om rechtmatige oorlogshandelingen.Hetgeen geldt zowel voor het ius ad bellum als het ius in bello.Daarom kan de rechter ook aan een oordeel ten principale over de rechtmatigheid van het oorlogsgeweld allerminst ontkomen.

De "gesel van de oorlog" heeft - als het om Serviërs gaat dreigt men dat maar al te gemakkelijk uit het oog te verliezen - verschrikkelijke effecten op een schaal die alle individuen van de bevolking die door oorlog wordt getroffen zullen raken.Reeds daarmee staat als het ware a priori vast dat, nu tot elke individuele burger onvermijdelijke schadelijke effecten van een eventuele hen treffende oorlog zijn te herleiden, daarmee ipso facto al sprake is van een voldoende individualisering. Indien dan daarbij die effecten veroorzaakt zullen worden door onrechtmatig oorlogsgeweld, dan is een geindivualiseerde schending van recht reeds daarmee een duidelijk gegeven.

Uitgaande van de grootschalige verschrikkelijke effecten van oorlog, dient hier dan ook de zaak eerder te worden omgedraaid.In plaats van almaar te roepen - zoals Nederlandse rechters en de Staat eendrachtig in de tot nu toe door Joegoslavische burgers tegen de verschikkingen van de oorlog gevoerde procedures steeds hebben gedaan -, dat de betrokkenen hun ondervonden oorlogsleed eerst maar eens grondig moeten 'individualiseren', alvorens aan de daarvoor verantwoordelijke schendingen van rechtsnormen in rechte aandacht aan zou kunnen worden geschonken, zou er vanuit moeten worden gegaan dat, zoals bij elk grootschalig oorlogsgeweld, ook bij deze oorlog, iedere burger daarbij wordt gedupeerd.Zodat als de grondslag van het oorlogsgeweld rechtmatigheid ontbeert, daarmee schending van recht ten aanzien van iedere burger dient te worden aangenomen. Tenzij de veroorzakende (Staats-)partij van dit onrechtmatige geweld aantoont dat de betrokken burger niet in zijn/haar fundamentele mensenrechten en andere subjectieve rechten is aangetast door het onrechtmatige oorlogsgeweld.

Maar natuurlijk geldt in casu bovenal dat eisers de (dreigende) schending van hun mensenrechten - en a fortiori geldt dit voor de (dreigende) schending van hun recht op leven - vanzelfsprekend voldoende hebben geïndividualiseerd. De Staat probeerde immers rechtstreeks hen te vernietigen en zal dit bij een hernieuwde oorlog weer proberen. 'Individueler' kan een dreigende onrechtmatigheid onmogelijk zijn !

Als dan ook de onder 3.3. geciteerde rechtsoverweging dat eisers:

"geen concrete omstandigheden hebben aangevoerd, waaruit blijkt dat er ten opzicht van hen persoonlijk sprake zou zijn van schending van humanitair oorlogsrecht",

inderdaad betrekking zou hebben op de pogingen van de Staat om eisers uit te moorden, en bedoeld zou zijn om aan te geven dat dit eisers onvoldoende individueel zou treffen, dan zou daar dan ook de grootst mogelijke onzin staan.Of, indien inderdaad zo bedoeld, de grootst mogelijke bestialiteit .

Maar te constateren valt dat de Staat hier dit citaat uit rov. 3.13 van het vonnis in eerste aanleg uit zijn verband rukt.De hier geciteerde rov. is namelijk bedoeld als response van de President op de eveneeens door eisers gestelde schendingen van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève.Het is dan ook het beroep op die specifieke bepalingen van humanitair oorlogsrecht, dat daarmee door de President in eerste aanleg werd verworpen.

En niet het beroep van eisers op de schendingen van mensenrechten , waaronder een (dreigende) schending van het recht op leven , door de Staat hier onder 3.3 van de memorie van antwoord voortdurend valselijk betiteld als " het beroep van eisers in eerste aanleg op diverse bepalingen van humanitair oorlogsrecht ", die " ook in hoger beroep niet door appellanten" zouden worden " geïndividualiseerd", zoals de Staat onder 3.3 besluit. Op dat beroep op schending van mensenrechten , waaronder (dreigende) schending van het recht op leven , wordt door de President niet gereageerd.Alle pogingen onder 3.3 van de Staat om het maar al te evidente presidentiële stilzwijgen op dit punt met een verder rookgordijn te verhullen ten spijt.

Punt 3.4., ten aanzien van de tweede grief, luidende:

"Het eerste onderdeel klaagt dat ten onrechte geen melding is gemaakt van het feit dat eisers zich tevens hebben beroepen op het recht op leven en andere subjectieve rechten. Appellanten betogen dat op deze rechten slechts inbreuk gemaakt mag worden, indien sprake is van onrechtmatige oorlogshandelingen, hetgeen volgens eisers niet het geval is. De klacht moet falen op de hierboven uiteengezette gronden.",

verwijzende naar punt 3.3, slaat dan ook, wat de slotzin betreft, nergens op.Er wordt onder 3.3 niks uiteengezet. Alleen maar rook gefabriceerd.Terwijl de vaststelling in de eerste zinnen van 3.4, dat de rechter aan het appel op met name ook het recht op leven van eisers volstrekt is voorbij gegaan, intussen staat als een huis.

15.3.b. onderdeel 2

Wat betreft het tweede onderdeel van grief II wordt in elk geval niet door de Staat bestreden dat de President niet op het beroep op artikel 52 van het Weens Verdragenverdrag is ingegaan.De Staat tekent onder 3.5 hierbij allereerst aan

"dat er geen sprake is van een met geweld dwingen van de FRJ tot het tekenen van een akkoord",

waaruit blijkt dat de Staat aanhanger is van het gezegde: "de brutalen hebben de halve wereld". De Staat denkt zeker dat als er nu maar staalhard op los gelogen wordt en zwart wit wordt genoemd en wit zwart, daaraan ook wel vanzelf enige geloofwaardigheid zal toevallen.Hoe het eerst maandenlang, in strijd met artikel 52 Weens Verdragenverdrag, bedreigen met wapengeweld als de Federale Republiek Joegoslavië als de Rambouillet-dictaten niet zou tekenen en vervolgens maandenlang rechtstreeks gebruik van wapengeweld om een door de NAVO opgesteld weapenstilstandsakkoord te tekenen anders te betitelen zou zijn dan " met geweld dwingen ", moet voor elk rationeel wezen een diep raadsel zijn.

Vervolgens stelt de Staat dat evident zou zijn dat aan artikel 52 Weens Verdragenverdrag geen rechtstreekse werking zou toekomen.Temeer ook daar in artikelen van dit Verdrag een specifieke procedure wordt voorzien, die partijen moeten volgen bij beweerde nietigheid van een verdrag en alleen staten tot die procedure gerechtigd zouden zijn.

Dat het Weens Verdragenverdrag zich hoofdzakelijk tot staten richt, die nu eenmaal de actors zijn als het gaat om het afsluiten van verdragen, verhindert niet dat ook de burgers van de betrokken staten rechtstreeks bij het voorkomen van geweld bij het afsluiten van interstatelijke akkoorden zijn betrokken. En dus bij strikte nakoming van met name artikel 52 Weens Verdragen ook een rechtstreeks en onmiddellijk belang hebben .

Ook als dus aangenomen zou moeten worden dat aan het Weens Verdragenverdrag in het algemeen geen rechtstreekse werking zou toekomen, dan nog hoeft dit dus niet te betekenen dat dit ook geldt voor specifiek artikel 52 Weens Verdragenverdrag.

Temeer zou voor dit specifieke artikel dan een uitzondering kunnen worden gemaakt, aangezien niet alleen aan deze bepaling een beschermingskarakter tegen geweld en een dreiging met geweld, ook voor de betrokken burgers, niet kan worden ontzegd, maar ook in deze specifieke bepaling de volkenrechtelijk gewoonterechtelijke ius cogens-norm van het geweldverbod en het non-interventiebeginsel, in een aparte context, hier weer voor het voetlicht treedt.

Zou ook dit met de peilers van het internationale humanitaire recht verweven karakter van artikel 53 Weens Verdragenverdrag onvoldoende zijn om aan specifiek dit artikel rechtstreekse werking toe te kennen, dan sluit dit nog niet uit dat aan dit artikel een reflexwerking moet worden toegerekend.Zodat een schending van artikel 53 Weens Verdragenverdrag, hier dus in elk geval bedreiging met oorlogsgeweld en het daadwerkelijk toepassen van onrechtmatig oorlogsgeweld om de Federale Republiek Joegoslavië tot een dwangakkoord te pressen, de onrechtmatigheid van het ook op zich al onrechtmatige geweld nog veelvoudiger maakt.

15.3.c. onderdeel 3

Dat het feit dat de President in zijn vonnis geheel voorbij is gegaan aan het positum van eisers dat niet alleen het gebruik van onrechtmatig oorlogsgeweld een misdrijf tegen de vrede vormt, maar ook reeds het beramen daarvan, zodat ook reeds een voornemen tot hernieuwd onrechtmatig wapengeweld opnieuw een misdrijf tegen de vrede zou opleveren, al besproken en weerlegd zou zijn onder 3.3 van de memorie van antwoord, zoals ten aanzien van het derde onderdeel van grief II door de Staat (ad 3.6) wordt gesteld, slaat nergens op.Uit 3.3 kringelt alleen de rook van een rookgordijn. En voor zover daarin iets (begrijpelijks) zou staan, heeft het in elk geval hiermee niks te maken.

15.3.d. onderdeel 4

Appellanten wijzen er bij onderdeel vier van grief II op dat er in casu ook nog eens sprake is van een rechtstreekse schending van artikel 6 van het Handvest van Neurenberg , nu de Staat hier een aanvalsoorlog voert in strijd met internationale verdragen. En dat het plannen en voorbereiden van een eventuele hernieuwde agressie eveneens een rechtstreekse schending vormt van dit Handvest van Neurenberg.Waaraan door de President in zijn vonnis ten onrechte volstrekt voorbij is gegaan.

Dat het Handvest van Neurenberg (prod. 15 bij pleidooi in appel) alleen procedure-regels zou bevatten met het oog de situatie kort na de Tweede Wereldoorlog, zoals de Staat onder 3.7 suggereert, gelooft hij zelf niet.

Hetgeen omtrent de persoonlijke verantwoordelijk en de individuele verwijtbaarheid voor misdrijven tegen de vrede en (andere) oorlogsmisdrijven is vastgelegd in het Handvest van Neurenberg maakt althans sinds het einde van WO II deel uit van het gevestigde volkenrechtelijke gewoonterecht met een karakter van ius cogens.

Het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal bevestigt dit.Eisers hebben dit met een verwijzing naar het Statuut van het Joegoslavië-Tribunaal onderbouwd, zoals dit is toegelicht in het Report of the Secretary-General pursuant to paragraph 2 of Security Council resolution 808 (1993) van 3 mei 1993 (prod. 14 bij pleidooi in appel), waarin Article 1 inzake de Competence of the International Tribunal als volgt wordt toegelicht:

"The part of conventional international humanitarian law which has beyond doubt become part of international customary law is the law applicable in armed conflict as embodied in: the Geneva Conventions of 12 August 1949 for the Protection of War Victims; 3) the Hague Convention (IV) respecting the Laws and Customs of War on Land and the Regulations annexed thereto of 18 October 1907; 4) the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of genocide of 9 December 1948; 5) and the Charter of the International Military Tribunal of 8 August 1945." (blz. 9)

Het Handvest van Neurenberg behoort dan ook onmiskenbaar tot de kern van het humanitaire recht, dat dwingend moet worden toegepast en nageleefd.

Hieruit volgt ook dat, met des te meer klem, bij overdracht van bevoegdheden aan een geintegreerde commando-structuur in NAVO-verband, Nederland voluit volkenrechtelijk verantwoordelijk en aansprakelijk blijft voor al hetgeen daardoor wordt bedisseld en uitgevoerd,Indien dan ook de Staat geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om eventuele oorlogsmisdaden en een schending van het agressieverbod te blokkeren , dan wel bij overdracht van bevoegdheden niet tot het reserveren van een tot een dergelijke mogelijkheid strekkend voorbehoud is overgaan, is Nederland dan ook voor in het kader van het geintegreerde commando gepleegde oorlogsmisdrijven en schendingen van het geweldsverbod voluit aansprakelijk.

Terecht heeft dan ook de Raad van State in zijn advies van 5 oktober 1983 inzake de plaatsing van kruisraketten op Nederlandse bodem (TK 1983-1984, 17980) vastgesteld:

"Zonder twijfel zal de beslissing tot het al of niet inzetten van in Nederland geplaatste kruisvluchtwapens zeer ernstige gevolgen kunnen hebben. Bovendien zou Nederland mede aansprakelijk kunnen worden gesteld voor een gebruik dat niet in overeenstemming zou zijn met het volkenrecht, een gebruik waarvoor Nederland de weg heeft vrijgemaakt door vrijwillig afstand te doen van de bevoegdheid om zodanig gebruik vanaf Nederlands grondgebied te beletten.",

En stelde de Raad van State in zijn vervolg-advies van 27 november 1985, no. Wo2.85.0573 /04.5.49 onder 15:

"Geconstateerd kan dan ook worden dat Nederland reeds meer dan vijfentwintig jaar betrokken is bij én medeverantwoordelijkheid draagt voor de opstelling van geintegreerde defensieplannen die mede het gebruik van kernwapensystemen in daarin voorziene gevallen insluiten, en bijgevolg mede aansprakelijk is te stellen voor een gebruik van kernwapens in bondgenootschappelijk kader. Als participant in de geintegreerde NAVO-structuur kan Nederland - daarop heeft de raad in zijn eerder advies reeds gewezen - zich, ook zonder plaatsing van kruisvluchtwapens op zijn grondgebied, aan deze medeverantwoordelijkheid niet onttrekken.",

(prods. 15 en 16 in eerste aanleg)

Precies hetzelfde geldt hier voor de aansprakelijkheid van Nederland voor alles wat in NAVO-verband jegens Joegoslavië wordt begaan.

15.4. Ten aanzien van Grief III

De President maakt er in zijn vonnis geen melding van dat de vorderingen van eisers, behalve door Nederlands recht, ook worden beheerst door het terzake relevante internationale recht.Volgens de Staat hebben appellanten geen belang bij deze grief, "nu de President klaarblijkelijk acht heeft geslagen op het relevante internationale recht".

Appellanten behouden echter wel degelijk hun belang bij deze grief, nu de President wel een paar regels van internationaal recht bij zijn beoordeling heeft betrokken, maar geenszins alle, door eisers aangevoerde, relevante regels van internationaal recht bij zijn beoordeling heeft betrokken.Zoals al ondubbelzinnig blijkt uit hetgeen wordt aangevoerd in de grieven.

15.5.a. onderdeel 1

Onder 3.9 wordt weliswaar door de Staat ontkend dat de President bij zijn vonnis een nieuw volkenrechtelijk "leerstuk" introduceert. Hetwelk dan inhoudt dat niet langer de Veiligheidsraad beslist over oorlog en vrede, maar de NAVO.En eveneens ontkent de Staat daar dat hijzelf de President krachtig tot dat gloednieuwe "leerstuk" zou hebben opgewekt.Maar beide ontkenningen worden vervolgens niet met argumenten gesteund.Integendeel ! De Staat komt hier doodleuk opnieuw met dit nieuwe "leerstuk" aandragen: als de NAVO-landen het er maar over eens zijn dat er geweld moet worden gebruikt om een resolutie, die op zichzelf onloochenbaar geen mandaat geeft tot geweld, af te dwingen, dan mag dat, zo lezen we opnieuw onder 3.9 van de memorie van antwoord.Dus opnieuw hetzelfde rituele prevelement, en opnieuw laat hier de Staat de Tibetaanse gebedsmolen draaien.

15.5. Ten aanzien van Grief IV

Als het hier al niet gaat om pseudo-juristerij, dan geven wat de Staat hier aanduidt als "een viertal conclusies" in elk geval geen titel tot geweld.

Voor de zekerheid lanceert de Staat dan onder 3.10 maar even een soort tegen-aanvalletje, en stelt daar dan maar nog eens opnieuw dat eisers " in feite " hun vorderingen zouden ontlenen aan artikel 2 lid 4 Handvest van de Verenigde Naties, hetgeen niet zou kunnen.Natuurlijk is dit hier volstrekt buiten de orde. Appellanten keren zich tegen een dienaangaande overweging van de President en voor het overige gaat het hier toch heus om het recht op leven , als grondslag van de vorderingen van eisers.

Eisers hebben al in eerste aanleg gesteld dat in een zaak als deze, waarin hun recht op leven rechtstreeks door de Staat wordt belaagd, het in ieder geval aan de Staat is om te bewijzen, dan wel aannemelijk te maken, dat deze aanslag van de Staat op hun leven op een rechtmatige grondslag berust.

Bij memorie van antwoord onder 3.11 komt de Staat hierop met de volgende reactie:

"Waar appellanten op p. 10 van de appeldagvaarding stellen dat het aan de Staat is om te bewijzen dan wel toch in elk geval aannnemelijk te maken dat de aanslag van de Staat op het leven van appellanten op een rechtmatige grondslag berust, gaan zij ook voorbij aan de processuele regels van stelplicht en bewijslast, op grond waarvan de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten draagt"

Wat de Staat hier in feite zegt is het volgende: als de Staat morgen besluit om deze hele rechtbank hier te vermoorden, uzelf allemaal incluis, door bijvoorbeeld dit gerechtsgebouw te bombarderen, en u roept in een kort geding dat u daartegen aanspant dan: "Hoho, maar wacht eens eventjes, dat gaat zomaar niet, Staat, bewijst u eerst maar eens tenminste dat dit rechtmatig zou zijn !", dan komt vervolgens meneer Houtzagers u hier namens de Staat vertellen dat u helaas daarmee voorbij gaat aan "de processuele regels van stelplicht en bewijslast, op grond waarvan de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door gestelde feiten of rechten" - dat bent u dus, want u bent de belaagde partij en u wilt niet zomaar dood - "de bewijslast van die feiten of rechten draagt".U zult dus dan, in de visie van de Staat, eerst moeten bewijzen dat de pogingen van de Staat om u uit te moorden onrechtmatig zouden zijn.

De krankzinnigheid van deze "redenering" van de Staat is hier terstond duidelijk. Als het om het bombarderen gaat van dit gerechtsgebouw en zijn levende have van Nederlanders , ja.

Maar als het erom gaat Serviërs te bombarderen in hun kazernes , dan zou die plotseling wél opgeld kunnen doen !Het gaat hier om een "redenering" van de Staat die ongetwijfeld meer met vijand-denken, oorlogshysterie en ontmenselijking van Serviërs als bevolkingsgroep heeft te maken, dan met rechtsregels.

Natuurlijk kunnen er ook in dit opzicht niet twee rechtssytemen naat elkaar existeren. Een voor Serviërs , die eerst maar eens de onrechtmatigheid van de pogingen van de Staat om hen uit de weg te ruimen moeten bewijzen. En een voor niet-Serviërs, waarvoor precies het tegenover gestelde geldt.Een Staat die dit bepleit, pleit ervoor om racisme en fascisme diep in ons rechtssysteem te verankeren. In een mate waarbij zelfs Haider verbleekt.

Of wil de Staat wellicht beweren dat hij er niet echt op uit was, en bij een hervatting van de oorlog opnieuw op uit zal zijn, om appellanten uit de weg te ruimen ? En dat appellanten eerst maar eens zouden moeten bewijzen dat dit zo was en weer het geval zou zijn ?Dat zou evengoed weerzinwekkend zijn ! Laat de Staat hier toch in elk geval geen walgelijke spelletjes spelen omtrent de eigen intenties !Ook de President wijst onder 3.12 op wat hij "het risico" noemt "voor het recht op leven" van appellanten.En dat is dan nog zwak uitgedrukt !

Vervolgens komt de Staat onder 3.11 opnieuw aanfietsen met de bewering dat appellanten het onderscheid tussen het ius ad bellum en het ius in bello hierbij niet in acht zouden nemen en dat zij ten onrechte het uitgangspunt zouden huldigen dat schending van het ius ad bellum automatisch leidt tot schending van het ius in bello.Wat dit te maken zou hebben met het feit dat de Staat van de Servische appellanten vergt dat ze zelf maar moeten bewijzen dat, als ze door de Staat vermoord dreigen te worden, dit niet zou mogen, is een raadsel.

Als de agressie tegen Joegoslavië, en daarmee tegen eisers, in strijd is met het ius ad bellum , dan zijn daarmee ipso facto alle oorlogshandelingen onrechtmatig, niet één uitgezonderd .

Appellanten hebben dit de Staat niet openlijk horen durven bestrijden. Al is er wel voortdurend bij de Staat een soort grondtoon te beluisteren, dat dit kwestieus zou zijn.Een kwalijke manier van procederen, zeker voor de Staat, die juist de eerste zou moeten zijn om hier volstrekte duidelijkheid te betrachten over de naar zijn opvatting op dit gebied heersende normen !

Ook pogingen om soldaten van het leven te beroven - bij een oorlog die niet in strijd is met het ius ad bellum een gerechtvaardigd en rechtmatig oorlogsdoel (mits daarbij geen gebruik wordt gemaakt van verboden wapens en verboden methoden van oorlogvoering en mits er geen sprake is van disproportioneel geweld)-, zijn dan, bij schending van het geweldsverbond, primair schendingen van het belangrijkst denkbare mensenrecht, het recht op leven .Dat is de kern van het betoog van - nu weer - appellanten.Waaromtrent de Staat steeds weer een rookgordijn probeert creëren.

Temeer is het absurd dat de Staat hier eerst maar even eisers de bewijslast omtrent de rechtmatigheid van de pogingen om hen te vermoorden in de maag probeert te splitsen, nu appellanten er in het eerste onderdeel van grief IV bovendien nog uitdrukkelijk op hebben gewezen dat niet meer, zoals duizenden jaren lang het geval is geweest, de rechtmatigheid van oorlogvoering voorop staat, maar dat oorlog inmiddels duidelijk buiten de wet is gesteld . Zodat degenen die pretenderen een rechtmatige oorlog te gaan voeren vanzelfsprekend ook degenen zijn die die rechtmatigheid moeten aantonen.

15.5.b. onderdeel 2

Rechtens onjuist is ook hetgeen de Staat onder 3.12 overweegt ten aanzien van het tweede onderdeel van grief IV.

Op de kern van dit onderdeel, inhoudende dat het natuurlijk niet zo kan zijn dat de rechter werkelijk geen schijn van argumentatie geeft voor zijn oordeel dat eisers oorlogsgeweld van de Staat waartoe "de NAVO-raad" heeft besloten maar op gelijke voet als rechtmatig zouden hebben te accepteren als wanneer daartoe door de Veiligheidsraad zou zijn besloten, wordt door de Staat in het geheel niet ingegaan.

Ook de Staat erkent daarmee klaarblijkelijk de juistheid van dit onderdeel van de grief.

Waar de Staat wél op ingaat, is het vervolgens door appellanten gestelde ius cogens-karakter van het Handvest, waarvan - en dit de volgende centrale stelling van eisers in dit verband - dan ook niet kan worden afgeweken .

Absurderwijs poogt de Staat vervolgens het beroep van eisers op het ius cogens-karakter van het Handvest af te weren met nota bene een betoog dat aan de toelichting wat in het algemeen onder een norm van ius cogens moet worden verstaan, zoals vervat in artikel 53 van het Weens Verdragenverdrag, geen rechtstreekse werking zou toekomen !Begrijpen appellanten de Staat goed, dan zou appellanten altijd en overal een beroep op het ius cogens-karakter van enigerlei volkenrechtelijke norm zijn ontzegd, allen al omdat het definitie-artikel van wat onder een norm van ius cogens moet worden verstaan rechtstreekse werking zou moeten worden onthouden !

En tot slot stelt de Staat onder 3.12:

"De grief ziet er bovendien aan voorbij dat de vraag of en norm behoort tot het ius cogens niet beslissend is voor de vraag of op die norm een rechtstreeks beroep kan worden gedaan. Ook van dwingendrechtelijke normen dient te worden vastgesteld of er sprake is van een ieder verbindende bepaling in de zin van art. 93 Grondwet."

Kennelijk krijgt de Staat de stuipen op het lijf bij de gedachte dat de rechter tot handhaving van het dwingendrechtelijke geweldsverbod zou overgaan.Nochtans is dat precies waar het om gaat bij normen van ius cogens. Dat zij overal en te allen tijde onverkort worden nageleefd en gehandhaafd . Deze normen moeten daarbij in iedere omstandigheid recht overeind worden gehouden.

Tegenover de ius cogens-norm van het geweldsverbod pleegt de Staat een grove schending. Waar de rechter, volgens de Staat, dan, koste wat het kost, buiten moet worden gehouden.Dat er zo weinig overblijft van het ius cogens-karakter van deze norm, als de Staat deze doelbewust schendt en er vervolgens doelgericht in zou slagen om daarbij ook de rechter buiten de deur te houden, zal de Staat worst zijn.Integendeel, als die opzet slaagt, zou er een zucht van opluchting door Den Haag gaan !

Overigens geldt hier natuurlijk opnieuw dat art. 93 grondwet niet van toepassing is, voor zover het hier bij het van ius cogens zijnde geweldsverbod uitdrukkelijk ook gaat om een ongeschreven regel van volkenrechtelijk gewoonterechtelijke aard.Aangezien een onverkorte handhaving van dit geweldsverbod in ieders belang is en de daarin besloten verplichting om zich niet aan onrechtmatig oorlogsgeweld te bezondigen zich ook richt tot een ieder , valt ook vanuit deze invalshoek niet in te zien waarom het niet zou gaan om een een ieder verbindende bepaling.

Tenslotte pikt de Staat, als was het een krent uit de pap, onder 3.13 nog maar eens een puntje uit het betoog van appellanten in het tweede onderdeel van grief IV.Geisoleerd en los van de context, wordt daarin bestreden dat het proportionaliteitsbeginsel in casu zwaar zou zijn geschonden.

Vreemd genoeg bestrijdt de Staat daarbij niet dat, zoals appellanten hebben gesteld, Joegoslavië in feite 50 jaar terug is terug gebombardeerd en dat de bestaansvoorwaarden van de gehele Joegoslavische burgerbevolking, van 10 miljoen mensen dus, daarbij voor wellicht generaties zijn aangetast.De Staat stelt alleen maar dat:

"De centrale doelstelling van de NAVO was het stopzetten van de etnische zuiveringen en de veilige terugkeer van de vluchtelingen."

Wat pretense nobele doelen zijn bij wapengeweld is, zoals gezegd, volkenrechtelijk van ondergeschikte betekenis.Waar het om gaat, is wat dit oorlogsgeweld feitelijk uitricht .We zien dan duizenden doden onder de burgerbevolking, meer dan duizend gedode Joegoslavische militairen en een veelvoud aan gewonden onder burgers en militairen, een land met een verwoeste civiele infrastructuur en een verwoeste industrie, waardoor de bestaansvoorwaarden van de Joegoslavische bugerbevolking voor onafzienbare tijd zijn aangetast, een land waar bovendien grote milieuschade is toegebracht door vernietigging van de chemische en petrochemische industrie en door het gebruik van munitie met verarmd uranium.Een en ander is breedvoerig met documenten en bescheiden gestaafd.

En niets daarvan is door de Staat be sproken, laat staan weer sproken.

De hier weergegeven uitkomst, dat is wat meetbaar is in termen van humanitair oorlogsrecht.Niet pretense nobele bedoelingen.Nobele bedoelingen tellen niet bij het humanitiar oorlogsrecht, alleen de daden .Er is nog nimmer in de historie een agressor geweest, die zichzelf geen nobele bedoeling toedichtte bij diens agressie.

Nobele bedoelingen kunnen dan ook onmogelijk beslissend zijn voor een oordeel over de vraag of er sprake is geweest van disproportioneel oorlogsgeweld. Dat kunnen alleen de feiten zijn.En de door eisers met veel zorg - onweersproken - weergegeven feiten vertellen een totaal ander verhaal . Een verhaal van dood en verderf en een baaierd van vernietiging in Joegoslavië. In het licht daarvan verschrompelen pretense nobele bedoelingen van de NAVO en van de Staat eenvoudig.

Bovendien, de Staat stelt:

"De centrale doelstelling van de NAVO was het stopzetten van etnische zuiveringen en de veilige terugkeer van de vluchtingen."

Vastgesteld moet dan worden dat die doelstelling volkomen heeft gefaald !Er zijn nu, nadat Joegoslavië de facto het gezag in Kosovo aan de NAVO heeft moeten overdragen om verdere vernietiging van Joegoslavië en verdere slachtoffers van de grootscheepse NAVO-terreur onder de bevolking te voorkomen, inmiddels meer dan 350.000 verdreven. Waaronder, behalve het overgrote deel van de Servische bevolkingsgroep, bijna de voltallige joodse en zigeuner-bevolkingsgroep.Zodoende is heel Kosovo thans bijna volledig etnisch gezuiverd.De 350.000 etnisch uitgezuiverden zijn, naar ondubbelzinnig vaststaat en door appellanten met documenten is gestaafd - en trouwens ook niet door de Staat is bestreden - een veelvoud van het aantal uit Kosovo verdrevenen voordat de NAVO-agressie losbarstte.Dus wat nou "stopzetten van etnische zuiveringen" ?

Er is geen sprake van dat de thans meer dan 350.000 vluchtelingen uit Kosovo een veilige terugkeer wordt bereidt door de NAVO.Integendeel, dag in dag uit, worden nog steeds honderden mensen in Kosovo, die behoren tot de restanten van de etnische minderheden aldaar, gedwongen om het gebied te verlaten.Dus wat nou "veilige terugkeer van de vluchtelingen" ?

 De Staat vervolgt dan:

"De Staat is van oordeel dat de aanvallen van de NAVO niet buitensporig zijn geweest in verhouding tot het met die aanvallen te bereiken doel."

Toevallig of niet, het is maar goed dat de Staat hier spreekt van "het te bereiken doel" ! Want, in het licht van het feit dat er nu meer uit Kosovo etnisch weggezuiverde mensen zijn dan er waren voordat de maandenlange NAVO-bommenregen op gang kwam, valt er natuurlijk van " bereikte doelen" helemaal geen melding te maken !

Want er is dus niets bereikt, behalve volstrekt tegenovergestelde resultaten.

Of bedoelt de Staat met "te bereiken doelen" hier toch te zeggen "bereikte doelen" , daarmee suggererend dat de pretense NAVO-doelstelling van " het stopzetten van de etnische zuiveringen " en " de veilige terugkeer van de vluchtelingen " wel degelijk bereikt zou zijn ?

Er zijn dan twee mogelijkheden.Of de Staat is niet bij zijn verstand en kan niet tellen.Of de Staat is door en door racistisch en fascistisch en beschouwt de honderdduizenden in Kosovo verdreven zigeuners, joden, Serviërs en andere bevolkingsgroepen als subhumanen , wier lot er eigenlijk niet toe doet.

Onmiskenbaar is dan de wezenstrek van het "humanitaire interventionisme", dat de Staat dan predikt, dan - zoals de beroemde Amerikaanse linguist Noam Chomsky het aanduidt - "niet een bekommernis over slachtoffers van mensenrechten-schendingen sec, maar het maken van onderscheid tussen slachtoffers die er wel toe doen en slachtoffers die er niet toe doen ".

Appellanten nemen er nota van de Staat vervolgens onder 3.14 uitdrukkelijk afstand neemt van enig beroep op het "leerstuk" van humanitaire interventie .Hij zegt immers:

"Zoals hiervoor uiteengezet is door de Staat betoogd dat de blijvende weigerachtigheid om de Veiligheidsraadsresolutie uit te voeren militair optreden in NAVO-verband voldoende legitimeert. Ten onrechte stellen appellanten dat de Staat zich in dit verband zou beroepen op het leerstuk van de humanitaire interventie. Nu het betoog van appellanten overigens slechts is gebaseerd is op deze - verkeerde - lezing van de stellingen van de Staat, kan afzonderlijke bespreking van de verschillende subonderdelen van het tweede onderdel van deze grief achterwege blijven."

Nou hebben appellanten natuurlijk niet gesteld dat de Staat zich op "humanitaire interventie" zou beroepen. Zij zijn hier alleen op voorhand op ingegaan, voor het geval dat de Staat op dit zogenaamde leerstuk een beroep zou doen, zoals de Staat heel goed weet. Maar goed.

Punt is dus dat de Staat er uitdrukkelijk afstand van neemt dat hier zo iets als zogenaamde "humanitaire interventie" aan de orde zou zijn geweest.De Staat stelt expressis verbis met al dit oorlogsgeweld uitdrukkelijk binnen het systeem van het Handvest te zijn gebleven. En verzet zich daarbij tegen elke veronderstelling dat hij wellicht ook daarbuiten een legitimatie zou trachten te vinden.

Nu de Staat dit zo uitdrukkelijk doet en de enige legitieme basis voor het gebruikte oorlogsgeweld enkel en uitsluitend beweert te vinden in resolutie 1199 van de Veiligheidsraad , en daarmee uitdrukkelijk binnen het systeem van het Handvest, is er voor de rechter geen plaats om de rechtmatigheid van het toegepaste oorlogsgeweld ambtshalve te gaan zoeken in de richting van een dergelijke zogenaamde "humanitaire interventie" .Zoals het Gerechtshof te Amsterdam, geheel op eigen ambtshalve intitiatief, heeft gedaan in de zaak Dedovic/Kok.

Dit des te meer, nu de Staat zich uitdrukkelijk zelfs niet verwaardigt om in te gaan op het door appellanten daaromtrent voorwaardelijk en op voorhand op blz. 11 t/m 18 gestelde in het tweede onderdeel van Grief IV.Dit aangezien het hier omtrent zogenaamde "humanitaire interventie" gestelde volgens de Staat buiten de orde is.De enige rechtmatigheids-grondslag voor de Staat is en blijft de mantra dat "de blijvende weigerachtigheid om Veiligheidsraadsresolutie 1199 uit te voeren militair optreden in NAVO-verband in voldoende mate legitimeert".

Nu de Staat deze opstelling kiest, dient de rechtmatigheidstoetsing van het oorlogsgeweld zich ook tot dit dunne verhaal te beperken.

Door het Hof te Amsterdam is dit politieke prevelement al afgeschoten in het arrest Dedovic/Kok van 6 juli 2000.Het Hof oordeelde daarin onder 5.3.11:

"De Nederlandse regering heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet naleven van de eisen die in deze resolutie aan de FRJ worden gesteld in de gegeven omstandigheden het gebruik van geweld "voldoende" legitimeert.

Aan Dedovic c.s. kan worden toegegeven dat het ontbreken van een dergelijk mandaat (het besluit tot) deelname in strijd doet zijn met het Handvest en dat er goede argumenten bestaan om te betogen dat in het bijzonder de in artikel 51 van het Handvest bedoelde uitzondering op het geweldsverbod zich hier niet voordoet en dat artikel 2, vierde lid, mede in verband met het bepaalde in de artikelen 42 en 53 van het Handvest, alsmede het ongeschreven volkenrecht een dwingend verbod ( ius cogens ) bevatten op het gebruik van geweld."

Ook het Hof te Den Haag zal zich gehouden weten deze pseudo-juridische fraseologie te verwerpen.

Temeer daar de dunne mantra dat "de blijvende weigerachtigheid van de Joegoslavische regering om resolutie 1199 uit te voeren onder de gegeven omstandighden het gebruik van geweld voldoende legitimeert" onmiddellijk ook inhoudelijk al zichzelf ontmaskert.

Het losbarstende NAVO-geweld beoogde immers van meet af aan ook volstrekt andere doelen dan resolutie 1199 aan de orde stelt. En strekte in dan opzicht dan ook tot kwalitatief andere en oneindig veel verstrekkender doeleinden van de NAVO dan aan resolutie 1199 zijn te ontlenen.De eis van de NAVO was immers van meet af aan het toelaten van een NAVO-bezettingsmacht in Kosovo .(En een onbeperkte bewegingsvrijheid van NAVO-troepen en immuniteit voor manschappen binnen het gehele Joegoslavische territoir, zoals in Appendix B van het Rambouillet-pakket van dwangmaatregelen was voorzien - zie prod. 18 bij pleidooi in appel).

Dat was wat de NAVO, en dus ook de Staat, werkelijk met het ontketende oorlogsgeweld wilde afdwingen.Met de inhoud van resolutie 1199 heeft dat niets te maken.

De NAVO-eis om een NAVO-troepenmacht toegelaten te krijgen in Kosovo, vormde de inzet van de maanden durende vernietigingsbombardementen.Pas toen dat zelfs na maanden van het grofste vernietigingsgeweld nog niet lukte, en de NAVO inbond en kenbaar maakte dan maar genoegen te nemen met een VN-troepenmacht in Kosovo onder verantwoordelijkheid van de VN en op basis van een VN-resolutie, kwam er een einde aan het geweld.Waarbij de NAVO er wel alsnog, in strijd met de resolutie, voor zorgde de facto de macht in Kosovo over te nemen.

Verre van de bedoeling om de naleving van resolutie 1199 af te dwingen, had het NAVO-geweld dus tot doel om, zo is van algemene bekendheid, met oorlogsgeweld een grove inbreuk op de territoriale integriteit en onafhankelijkheid van de Federale Republiek Joegoslavië te forceren. Dat de NAVO-landen die inbreuk zogenaamd om "humanitaire redenen" noodzakelijk oordeelden, doet aan dit volkenrechtelijke karakter van "inbreuk op de onafhankelijkheid en territoriale integriteit van de Federale Republiek Joegoslavië" niets af.

Resolutie 1199 stelde trouwens ook nog eisen tot ophouden met geweld aan twee partijen in de burgeroorlog, het Joegoslavische leger en het UCK .Vast staat dat het UCK juist het geweld heeft opgevoerd ten tijde van het Holbrooke-Milosevic accoord. In strijd met de resoluties van de veiligheidsraad en zonder dat deze terroristen daarbij vanuit de NAVO-landen ook maar een strobreed in de weg werd gelegd.

In plaats van zogenaamd te proberen om resolutie 1199 ook met geweld jegens het UCK af te dwingen, keerde de Staat in NAVO-verband niet alleen eenzijdig het geweld, om zogenaamd dus resolutie 1199 af te dwingen, tegen de Joegoslavische maatschappij, maar betoonde zich dikke maatjes met die andere partij die in resolutie 1199 als geweldsstichter wordt gebrandmerkt, het UCK .Met als gevolg dat dit UCK , tot aan de dag van vandaag , in staat is het terroristische geweld in Kosovo onverkort en in een rechte lijn voort te zetten.

Met als gevolg, sinds de aanvang van de NAVO-bezetting, meer dan 1000 vermoorde burgers, en een vrijwel even groot aantal vermisten, duizenden gewonden als gevolg van aanslagen,350.000 etnisch weggezuiverden en Kosovo als complete maffia-staat vast in handen van het UCK , of hoe de mantelorganisaties daarvan waaronder het thans opereert ook getiteld mogen zijn.

En zo is de volstrekte eenzijdigheid van het NAVO-oorlogsgeweld jegens slechts één van de beide partijen waartoe resolutie 1199 zich richtte, niet alleen verantwoordelijk voor de dood, het verderf en de grootschalige vernietiging in de rest van Joegoslavië, en daarmee voor de humanitaire catastrofe aldaar, maar ook verantwoordelijk voor de humanitaire catastrofe die zich sinds de NAVO-bezetting in Kosovo heeft voltrokken.

Ook het Gerechtshof Amsterdam kan niet anders dan - zij het wat omzwachteld, klaarblijkelijk om de Staat niet te veel voor het hoofd te stoten - in het arrest Dedovic/Kok vaststellen dat waar de NAVO, maandenlang met onafgebroken bombardementen op uit was, namelijk om zich bij Joegoslavië naar binnen te bombarderen, nou niet direct is wat er in resolutie 1199 wordt beoogd.Het Hof oordeelt dan ook dat:

"de eisen die NAVO aan de FRJ heeft gesteld niet stroken met de voorwaarden die resolutie 1199 (1998) aan de FRJ heeft opgelegd." (blz. 20)

Dat kwalificeert het Hof dan weliswaar als de opvatting van de Joegoslavische regering, maar intussen is dat wel natuurlijk een objectief en onloochenbaar feit .

 Terug naar de onthouding die de Staat pleegt van een beroep op het zogenaamde leerstuk van de "humanitaire interventie".

Zoals hierboven al belicht, is er van iets humanitairs trouwens niets te bespeuren.Zodat het ook vanuit dat gezichtspunt alleszins begrijpelijk is dat de Staat zich van zo'n beroep op zo iets imaginairs onthoudt.

Dat met dit alles de onrechtmatigheid van de door de Staat in NAVO-verband gepleegde schending van het geweldsverbod onmiddellijk naakt te kijk staat, is in feite niets nieuws.De keizer droeg hier toch al geen kleren.

Omdat het niet uit te sluiten is dat het Hof toch, op eigen houtje, en ondanks de uitdrukkelijke abstinentie van het de Staat van een beroep hierop, tot een exercitie zal overgaan naar de vraag in hoeverre het zogenaamde leerstuk van de 'humanitaire interventie' rechtmatigheid aan deze schending van het geweldsverbod zou kunnen geven, ten overvloede het volgende.

De regering heeft alle volkenrechtelijke expertise die er op dit gebied in Nederland bij elkaar is te brengen in stelling gebracht om een onderzoek naar dit zogenaamde 'leerstuk' te doen.Het rapport " Humanitaire Interventie ", als uitkomst deze gebundelde deskundigheid van de Adviesraad Internationale Vraagstukken en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke vraagstukken, is klip en klaar in zijn hoofd conclusie: ten aanzien van ongautoriseerde "humanitaire interventie" - want daar hebben we het hier over -:

"De CAVV en de AIV zijn tot de conclusie gekomen dat het internationale recht hiervoor thans geen rechtsgrondslag biedt, en dat een dergelijke rechtsgrondslag zich ook nog niet ontwikkelt." (blz. 37 van prod. 20)

Punt uit.Vervolgens betreurt het rapport dat dit zo is - dit in tegenstelling tot appellanten - en bepleit dat, zolang er op dit punt ook niet zoiets is gegroeid als een "volkenrechtelijke rechtvaardigingsgrond", toch maar aan te nemen dat "in extreme gevallen" niettemin een ongeautoriseerde "humanitaire internventie" bij wijze van "nooduitgang" "toelaatbaar" zou moeten worden geacht.

Hier gaan de dames en heren volkenrechtsgeleerden duidelijk in de fout.Zij verzuimen namelijk om uit te leggen hoe het mogelijk zou kunnen zijn dat bij iets dat zo diep en absoluut is verboden als gewapende interventie ; dat zelfs zo absoluut in strijd met het recht is en blijft dat er ook geen spoor te ontdekken valt van een "wordend recht" dat in de richting van een uitzondering hierop zou wijzen; en waarbij er zelfs geen sprake is van ook maar een spoor van zoiets als enige "volkenrechtelijke rechtvaardigingsgrond" voor wat voor uitzondering hierop dan ook, plotseling toch - als een deus ex machina - het bestaan van een "nooduitgang" in extreme gevallen zou moeten worden aangenomen.

Het gaat hier om een norm van ius cogens en dergelijke normen zijn onwrikbaar .Tenzij er, aldus artikel 53 van het Weens Verdragenverdrag, "een latere norm van algemeen volkenrecht van dezelfde aard" tot stand komt.Maar zoiets is en niet en is ook niet groeiende, alsdus de constatering van het rapport.

Zo'n nieuwe norm van ius cogens kan immers alleen langs de weg van de totstandkoming van een nieuwe opinio iuris gevormd worden.Ondanks de westerse geluiden die westerse 'humanitaire' interventie als gewenste rechtsmogelijkheid bepleiten, wordt het totstandkomen van een afwijkende opinio iuris hier alleen al effectief geblokkeerd door de tegenstand van een deel van de vaste leden van de Veiligheidsraad.

Op deze kwestie is, onder verwijzing naar het Internationaal Gerechtshof, al uitgebreid ingegaan onder grief IV, onderdeel 2.De vraag is dus: hoe zou er niettemin " een nooduitgang " kunnen zijn, als het gaat om een norm van " ius cogens ", waarbij er bovendien geen sprake is van een " wordend recht ", dat tendeert naar een mogelijke inbreuk hierop bij gebreke van de vorming van een daarvoor benodigde opinio iuris , en waarbij er zelfs geen plaats is voor het aannemen van welke volkenrechtelijke rechtvaardigingsgrond dan ook voor enige inbreuk op deze norm ?

Het rapport blijft hierop het antwoord te enen male schuldig.Zodat het er sterk op lijkt dat de wens hier de vader van de gedachte is geweest.

Maar goed, ook als we aannemen dat er zoiets als " een nooduitgang " zou bestaan, zelfs dan is het duidelijk dat de NAVO-agressie niet voldoet aan de daarvoor door beide volkenrechtelijke commissies ontwikkelde criteria , het toetsingskader (blz. 30 e.v. van het rapport).

Zo was er in casu geen sprake van een humanitaire catastrofe en ook geen dreiging daartoe.Pas toen de NAVO-bommenregen begon, is daarmee een humanitaire catastrofe gecreëerd in Kosovo en de rest van Joegoslavië, die tot aan de dag van vandaag voortduurt. (ad critrium 2a, blz. 31)

De inzet van militaire middelen was hier ook allerminst ontontkoombaar .de NAVO dreigde al in het vroege voorjaar van 1998 met wapengeweld, toen er minder dan 200 dodelijke slachtoffers waren in Kosovo en minder dan 150.000 ontheemden. Al in oktober 1998 zette de NAVO het sein voor bommen op groen. (ad criterium 2e)

Rambouillet was een dwangdiktaat tot NAVO-bezetting van een deel van Joegoslavië en had niets met het te goeder trouw opzetten van onderhandelingen van doen. (ad criterium 2f)

Van proportionaliteit van wapengeweld - trouwens altijd een gebiedende eis van humanitair oorlogsrecht - is geen sprkae geweest. (ad criterium 3a)

De NAVO-agressie betekende op dat moment zelf een bedreiging van internationale vrede en veiligheid. (ad criterium 3b)

De effecten van de NAVO-agressie zijn zodanig geweest dat daarbij duizenden mensen zijn omgekomen en gewond geraakt en dat de economie van het land is verwoest. (ad criterium 3c)

Noch vooraf noch achteraf heeft de NAVO ten aanzien van het gepleegde oorlogsgeweld aan de Veiligheidsraad gerapporteerd en rekenschap en verantwoordiging afgelegd. (ad criterium 3d).

Zelfs als er dus zoiets als een " nooduitgang voor het ius cogens -karakter van het interventie-verbod zou bestaan - quod non -, dan is er in elk geval al op het eerste gezicht geen sprake van dat de NAVO-agressie ook maar in de verste verte zou voldoen aan daarbij in redelijkheid te stellen criteria Zodat ook dan in casu van enig hout snijdend appel op 'humanitaire interventie' als rechtvaardigingsgrond voor de gepleegde agressie geen sprake kan zijn.

De zaak is immers terstond en al op het eerste gezicht duidelijk.Zouden de NAVO-agressors eerlijk en objectief over de uitkomsten van hun oorlogsgeweld aan de Veiligheidsraad rapporteren, dan zouden ze moeten melden dat hun interventie is ontaard in een volstrekte humanitaire catastrofe in Kosovo.Appellanten hebben een stroom van bewijzen daarvan overgelegd: de producties 7, 8, 9, 23, 24, 25, 26 en 29.En een interventie die ontaardt in een regelrechte humanitaire catastrofe kan natuurlijk ook alleen al daarom nooit alsgelegitimeerd worden beschouwd.

En dan zwijgen we nog over de desastreuze gevolgen voor de Joegoslavische burgerbevolking in de rest van Joegoslavië.

15.6. Ten aanzien van grief V

15.6.a. eerste onderdeel

De uitspraak van de President dat hij, bij de huidige stand van zaken, niet kan oordelen of er sprake is van disproportioneel oorlogsgeweld, waarmee de President weigert te oordelen over een opgeworpen rechtskwestie, is rechtsweigering .De Staat verdedigt onder 3.15 dit non liquet, door te stellen dat de President hiermee:

"klaarblijkelijk tot uitdrukking (heeft) willen brengen dat eisers in eerste aanleg onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren hebben gebracht om de door hen gestelde disproportionaliteit te onderbouwen en aannemelijk te maken."

Dat had dan echter moeten leiden tot verwerping van de door eisers gestelde disproportionaliteit van oorlogsgeweld.

Datzelfde geldt voor de bewering van de Staat onder 3.15 dat ook daarom de President zich van het gevraagde oordeel over deze rechtskwestie heeft onthouden, omdat eisers de gestelde disproportionaliteit van het toegepaste oorlogsgeweld niet zouden hebben "geconcretiseerd" en "geindividualiseerd".Maar ook dit had dan niet moeten leiden tot een rechterlijk "ik weet het niet", maar tot een afwijzing van de door eisers gestelde disproportionaliteit van het oorlogsgeweld.

15.6.b. tweede onderdeel

In het tweede deel van grief V worden argumenten gegeven waarom trouwens de President had moeten vaststellen dat er al op het eerste gezicht sprake was van disproportioneel oorlogsgeweld.

Appellanten noemen hiervoor 4 klemmende redenen, waaronder natuurlijk ook de al ten tijde van het kort geding voor iedereen kenbare enorme schaal van verwoesting van de civiele infrastructuur en civiele objecten.

Waarover reeds toen , ten tijde van dit kort geding in eerste aanleg, behoudens het van algemene bekendheid zijnde karakter van deze grootschalige vernietiging van de civiele economie en civiele infrastructuur en de hoge slachtoffer-aantallen onder de burgerbevolking, een overweldigende documentatie door eisers in het geding werd gebracht. Waarachter de President bijkans schuil ging.En waarvan - en dat is van meer gewicht - in het geheel niets door de Staat is be sproken, laat staan gemotiveerd weer sproken !

Waarmee de zaak duidelijk is: de President had moeten uitspreken dat er onmiskenbaar van disproportioneel oorlogsgeweld sprake was.

Maar daarmee stond hij voor zijn gevoel kennelijk voor een dilemma.De President kon, in het licht van wat toen al van algemene bekendheid was over de grootscheepse vernietiging van de Joegoslavische economie en infrastructuur - teneinde met behulp van deze terreur tegen civiele doelen de Federale Republiek Joegoslavië op de knieën te krijgen -, alsmede in het licht van alle - onweersproken - documentatie die daarover verder nog door eisers in het geding is gebracht, moeilijk in rechte uitspreken dat er geen sprake was van disproportioneel oorlogsgeweld.En oordelen dat er sprake was van disporportioneel oorlogsgeweld wilde hij klaarblijkelijk om hem moverende redenen niet.Rechtsweigering is hiervoor de enige juiste kwalificatie.

Uit de vier door appellanten in het tweede deel van grief V genoemde argumenten waarom de President reeds dadelijk had moeten uitspreken dat er van disproportioneel oorlogsgeweld sprake was, kiest de Staat er bij memorie van antwoord onder 3.16 één uit, en wel het argument waarin gesteld wordt dat onrechtmatig oorlogsgeweld ipso facto ook tegelijkertijd als disporportioneel oorlogsgeweld moet worden beschouwd.De rest laat de Staat onbesproken.

Ook hier wil de Staat weer graag een waterdichte scheiding aangebracht zien tussen het ius ad bellum en het ius in bello, waar in feite slechts sprake is van een onderscheiding .En werpt dus op dat appellanten "tot uitgangspunt" zouden nemen dat "uit een schending van het ius ad bellum ipso facto een schending van het ius in bello" volgt.

Zo in het algemeen is deze stelling echter bij eisers niet te beluisteren geweest.Moeilijk valt echter in te zien hoe ooit enig geweld proportioneel zou kunnen zijn, indien in het geheel geen geweld mag plaatsvinden! Dat is een zaak van elementaire logica.Waar de Staat zich liever niets van aantrekt.

Nu zegt de Staat onder 3.15 tenslotte dus ook nog dat een beroep op disproportionaliteit van oorlogsgeweld moet worden "geconcretiseerd" en "geindividualiseerd", wil het in rechte enig effect kunnen hebben.

Me dunkt dat appellanten de disporportionaliteit voldoende hebben geconcretiseerd. Een uitgebreide documentenatie met een stroom van zorgvuldig geboekstaafd feitenmateriaal is overgelegd.Dit dus nog afgezien van het feit dat die disproportionaliteit hier reeds dadelijk een gegeven is, in het licht van het feit dat in casu elk oorlogsgeweld onrechtmatig is.

Of wil de Staat ontkennen dat als er sprake is van het ontbreken van een rechtmatige grondslag voor een oorlog, elk dan vervolgens in het kader gebruikt oorlogsgeweld eveneens onrechtmatig is ?En als de Staat dit inderdaad wenst te ontkennen, kan hij dan ook tegelijk even aangeven waar dan het omslagpunt ligt, waar eerder onrechtmatig oorlogsgeweld plotseling weer rechtmatig zou worden. Want ergens moet zich dan zo'n (imaginair) draaipunt toch bevinden !

Disproportionaliteit is daarnaast al in se "geindividualiseerd".

Punt is immers natuurlijk dat pas van disproportionaliteit sprake is als de gehele samenleving, of althans brede groepen daarvan, het slachtoffer zijn. Disproportionaliteit is dan ook modaliteit in het licht van een collectiviteit. Maar dat betekent dan tevens dat binnen de getroffen collectiviteit iedereen individueel van die disproportionaliteit het slachtoffer zal zijn.

Dat het daarbij dan ipso facto gaat om enorme aantallen individuen die het slachtoffer zijn, waaronder dan ook eisers, betekent dan volstrekt niet dat reeds daarom de gestelde gevolgen voor eisers niet voldoende geindividualiseerd zouden zijn.

Al in eerste aanleg hebben appellanten in dit verband gewezen op de uitspraak van het Human Rights Commmitte van 29 april 1993 inzake een groot aantal nederlandse klagers versus de Staat der Nederlanden inzake de kruisraketten.Hierin overwoog het Mensenrechten-Comité:

"The Committee has considered the claim of the State party that the communication is in fact an actio popularis. The Committee notes that, provided each of the authors is a victim within the meaning of article 1 of the Optional Protocol, nothing precludes large numbers of persons from bringing a case under the Optional Protocol. The mere fact of large numbers of petitioners does not render their communication an actio popularis, and the Committeee finds that the communication does not fail on this ground."

Ook als ontelbare mensen gelijkelijk het slachtoffer zijn/dreigen te worden van dezelfde gevolgen van onrechtmatig handelen, en slechts een beperkt aantal komt daartegen in rechte op, dan betekent dat volstrekt niet dat daarmee die voor al die mensen geldende gelijkelijk geldende gevolgen, voor de betrokken eisers onvoldoende zouden zijn geindividualiseerd .

Dat was ook niet het geval inzake de duizenden die als eisers optreden in het ook door de Staat in de memorie van antwoordgeciteerde Kruisraketten-arrest, NJ 1991, nr. 248. Een zaak waarin duizenden eisers de onrechtmatigheid inriepen jegens henzelf, op grond van gevolgen die miljoenen mensen gelijkelijk zouden treffen, indien van de kruisraketten een daadwerkelijk gebruik zou worden gemaakt.

Soms hebben gevolgen van onrechtmatig handelen, zeker in deze tijd van schaalvergroting en mega-effecten, nu eenmaal een mega-schaal.Dat kan vanzelfsprekend niet met zich meebrengen dat zij die daarvan individueel het slachtoffer zijn of dreigen te worden, daartegen niet in rechte zouden kunnen opkomen, juist omdat ook talloze anderen gelijkelijk daarvan ht slachtoffer zijnof dreigen te worden.

15.7. Ten aanzien van Grief VI

Kern van de zaak is hier dat één van de normen waar eisers zich op beroepen, en die bij handelen in strijd met het ius ad bellum en het gebruiken van disproportioneel oorlogsgeweld worden geschonden, de norm is van artikel 8 Wet Oorlogsstrafrecht.

Dat het hier in casu gaat om een norm waarop bij schending strafdreiging staat, betekent natuurlijk niet dat die norm daarmee buiten het strafrechtelijke kader niet zou gelden en niet gehandhaafd zou moeten worden.De Staat doet net alsof dat wél zo zou zijn, daarmee manifeste onzin verkopend.

Het gaat hier bij uitstek om een norm naar nationaal recht .Waarmee duidelijk wordt gemaakt dat eisers zich niet alleen beroepen op normen van internationaal recht .

Voor alle duidelijkheid nog maar een keer: eisers beroepen zich op de norm die in artikel 8 WOS wordt gerepresenteerd.De Staat gaat daar, veiligheidshalve, volstrekt aan voorbij en blijft onder 3.17 dicht tegen het vonnis van de President aankleven.

Overigens houden appellanten ook onverkort vast aan hun stelling dat geen enkele strafwet strafbaarstelling uitsluitend beperkt tot natuurlijke personen, en dus ook de Wet Oorlogsstrafrecht niet.Dat de WOS " bij uitstek de individuele strafbaarstelling beoogt", zoals de Staat onder 3.17 opmerkt, doet daar niet aan af. Bovendien heeft het criterium van "individuele strafbaarstelling" op zichzelf weinig te maken de vraag of het hierbij gaat om natuurlijke of niet-natuurlijke personen.

Tot slot is hier nog van groot belang de Memorie van Toelichting bij de WOS, en met name ook bij art 8.Hierin wordt nog eens uitdrukkelijk ook door de nationale wetgever onderstreept dat de vraag of bepaalde daden oorlogsmisdrijvenë zijn onafhankelijk is van de vraag naar de opzet waarmee deze daden worden begaan. Zelfs wetenschap van is niet noodzakelijk ! Het gaan primair om: wat is de uitkomst van bepaalde handelingen ?

15.8. Ten aanzien van Grief VII

Ook hier denkt de Staat kennelijk weer: als ik niet inga op wat appellanten stellen en ik blijf , ziende blind voor wat voor mij in de betrokken grief op tafel ligt, gewoon maar roepen dat appellanten her of der in gebreke blijven, dan geeft dat toch in elk geval een mooie "ruis" ten aanzien van die grief !

Kort en goed gaat het in deze grief hierom:Eisers hebben hier in die zin schending van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève ingeroepen, dat door groootscheepse bombardementen op de civiele infrastructuur, de civiele economie en andere civiele objecten, het bepaalde in artikel 52 Protocol I werd geschonden.

De Staat komt dan, in het licht van deze baaierd van vernietiging waarbij vele duizenden burgers zijn gedood en een veelvoud gewond is geraakt, en waarbij voor meer dan 100 miljard directe schade is toegebracht, het land voor wellicht meerdere generaties is teruggezet en armoede, verpaupering en ontberingen om de hoek staan, met de eis: " concretiseer nou eerst maar eens wat nou het lijden is".

Alleen een totaal gemis aan empathie met de slachtoffers en een grenzeloze onbeschoftheid kan de Staat tot een dergelijke uitspraak brengen.

En dan heeft de Staat ook nog het lef om te stellen: ja, maar de door eisers aangetoonde diepe ellende voor het gehele Joegoslavische volk als gevolg van maandenlange vernietigingscampagne van de civiele infrastructuur en de civiele economiebevat alleen maar "algemene informatie".Daarme kennelijk bedoelend dat, wat hier wordt aangeduid als "algemene informatie", maar in feite harde gegevens zijn die tezamen een diep lijden van iedere individuele Joegoslavische burger vertegenwoordigen, weinig concreets zou voorstellen.Je moet als Staat maar lef hebben !Appellanten hebben daarentegen bij grief VII nog eens uitdrukkelijk aangegeven dat - zoals toch voor iedereen duidelijk moet zijn -, appellanten er uiteraard ook individueel door worden getroffen - als burgers van de FRY, als soldaten en als verdedigers van hun vaderland - indien de Staat zich in NAVO-verband schuldig maakt aan vernietiging van de civiele structuur van hun land, hun welvaart, hun toekomstperspectief. En, zo valt er nog aan toe te voegen, een regelrechte bedreiging oplevert voor het leven en de gezondheid van hun gezinnen, familieleden en landgenoten. Door in strijd te handelen met de verplichting van artikel 52 Eerste Aanvullende Protocol om de aanvallen strikt tot militaire doelen te beperken.

De Staat gaat daar echter onder 3.18 volstrekt aan voorbij en blijft roepen dat appellanten maar eens met een " individualisering " voor dag moeten komen.

Er zijn maar twee geestesgesteldheden waaruit zo'n processuele houding van de Stat denkbaar is.De eerste mogelijkheid is dat de Staat, ondanks de schaal van vernietiging van de civiele infrastructuur, de civiele economie en andere civiele objecten, de schijn wil ophouden dat de burgerbevolking en burgerobjecten, zoals ook de NAVO-propaganda luidt, "zoveel mogelijk gespaard zijn". Zodat het eenvoudig niet waar kan zijn dat de gehele Joegoslavische bevolking ernstig door de aangerichte verwoestingen in hun rechten is aangetast. Hetgeen dan natuurlijk ook geldt voor de individuele leden van die bevolking.

De Staat - die niets van al hetgeen door eisers is aangedragen omtrent de met naam, toenaam en plaats aangeduide grootscheepse vernietigingen van bedrijven, scholen, kerken, ziekenhuizen, bruggen, spoorwegknooppunten, chemische industrie; omtrent de slachofferaantallen onder de burgerbevolking; omtrent de traumatisering van een groot deel van de bevolking door de mandenlange bombardementen; omtrent de omvang van directe schade van meer dan 100 mijard, om dus maar te zwijgen van de te verwachten indirecte schade op lange termijn; omtrent de armoede en verpaupering, het verlies aan bestaansmogelijkheden en bestaanszekerheid, de schade aan de gezondheidszorg en de sociale zekerheid -, heeft be sproken, of zelfs maar weer sproken, heeft echter eenvoudig noch enige reden noch enig recht om de NAVO-propaganda op dit stuk tot hier in de rechtszaal voort te zetten en een gezicht op te zetten alsof er met recht en reden aan getwijfeld zou kunnen worden dat alle leden van de Joegoslavische bevolking ook individueel zwaar door zijn oorlogsterreur zijn getroffen.

Als hier al iets moet worden aangetoond, dan is het de Staat die iets moet aantonen.En wel waar hij het vandaan haalt om zelfs maar de geringste twijfel te hebben bij het feit dat alle Joegoslaven individueel op een verschrikkelijke manier de dupe zijn van de maandenlange verwoestingen en de enorme tol in menselijke en matriële zin die de Staat in NAVO-verband over Joegoslavië heeft gebracht!

De tweede mogelijkheid is dat het onrechtmatigerwijs aangerichte leed dat - onweersproken door de Staat - door eisers is aangetoond en alle Joegoslaven, waaronder ook eisers, zonder twijfel individueel treft, de Staat volstrekt koud laat.Zoals van een hond pas wordt aangenomen dat hij gewond is als hij jankend naar zijn baas komt, zo moeten ook hier de Joegoslavische eisers eerste maar eens hun kwetsuren uitdrukkelijk bewijzen.

De achterliggende geestesgesteldheid van de Staat hierbij is dan: Servisch leed doet er niet toe.Die geestesgesteldheid van de Staat zien we dan niet alleen hier in dit proces weerspiegeld, maar ook voortdurend in de politiek. Hoe vaak hebben we van de Staat de politieke boodschap moeten horen dat de NAVO-agressie "een succes" is en dat "de vluchtelingen immers zijn teruggekeerd". Daarbij de honderdduizenden Servische vluchtelingen (en trouwens ook van Joodse en zigeuner-oorsprong) eenvoudig uit de gedachten "ausradierend".

De Staat wordt slechts in zijn humaniteits-zenuw geprikkeld als het gaat om het leed van de Albanese bevolkingsgroep.Maar vervalt onmiddellijk in de hevigste emotionele constipatie als het gaat om Servisch leed.Dat interesseert de Staat geen barst, de media geen zier en de Nederlandse bevolking wordt zo constant voorgehouden dat het er ook niets toe doet.

Dat is de impliciete boodschap van het cluster politiek-media die, dag in dag uit, naar de bevolking wordt uitgedragen.Die boodschap is aangekomen. Voor 95% van de Nederlandse bevolking doet het leed van de Serviërs er inderdaad niet toe.

Diezelfde boodschap ademt de Staat ook in deze rechtszaak uit: - zoals Chomsky het formuleert - "er zijn slachtoffers die er wél toe doen - de Albanezen - en er zijn slachtoffers die er niet toe doen - de Serviërs, de joden, de zigeuners.Hun verdrijving, hun leed, hun lot, behoort u, rechters, koud te laten. Dat is de maatschappelijk correcte "humanitaire beleving", die de Staat uitademt. En waarvan hij verwacht dat ook u, rechters, die zal volgen.

16. Nog een tweetal punten

 Dan nog een tweetal punten.

Allereerst het feit dat het Hof Amsterdam in het arrest Dedovic/Kok aaanvoert, zoals het Hof dit uitdrukt,

"dat de Veiligheidsraad, mede blijkens resolutie 1244(1999), dit ingrijpen achteraf de facto lijkt te hebben aanvaard". ( ad 5.3.12)

Hetgeen dan volgens het Hof Amsterdam een factor van belang zou vormen bij de vraag of hier een uitzondering op het geweldsverbod als gerechtvaardigd zou moeten worden beschouwd.

Natuurlijk moest de Veiligheidsraad wel de facto het NAVO-geweld wel tot uitgangspunt van verdere stappen nemen. De Raad kon niet anders, want gedane zaken nemen nu eenmaal geen keer en de agressie was nu eenmaal een feit.Maar natuurlijk is er geen sprake van dat uit het feit dat de Veiligheidsraad nu eenmaal geen andere keus had dan dit als een voldongen feit tot uitgangspunt van verder handelen te nemen, de Raad daarmee deze NAVO-agressie als het ware achteraf zou hebben gesanctioneerd.

Dat geldt ook niet als de Veiligheidsraad, in het licht van de voortdurende schending van talrijke Veiligheidsraadsresoluties omtrent Jerusalem en de bezette gebieden door Israel, keer op keer in nieuwe resoluties uitgaat van de feitelijke situatie aldaar, die op zich al een grove schending van talrijke Veiligheidsraadsresoluties vertegenwoordigt.

Zoals evenmin, naar het Internationaal Gerechtshof nog eens heeft benadrukt in de uitspraak omtrent de onrechtmatigheid van het gebruik van kernwapens (prod 4 in eerste aanleg), uit het bestaan van het Non Proliferatie Verdrag kan worden afgeleid dat het gebruik van en het dreigen met kernwapens zou zijn gelegitimeerd. Het NPV probeert alleen maar orde te scheppen in een bestaand nucleaire chaos, die verder dreigt te escaleren, door een poging te doen een feitelijk bestaande toestand te bevriezen. Of die bestaande toestand nu rechtmatig is of niet.

En dan nog het tweede en laatste punt.De Staat heeft hier het " Prosecutor's Report on the NATO Bombing Campaign " van de Aanklager bij het Joegoslavië tribunaal in het geding gebracht, dat ook het Hof Amsterdam in de zaak Dedovic/Kok ambtshalve bij zijn overwegingen heeft betrokken.

Voorop dient te worden gesteld dat dit rapport niet kan worden beschouwd als een rapport van het Joegoslavië Tribunaal, maar uitsluitend van de Aanklager bij het Joegoslavië Tribunaal. Als zodanig heeft het zelfs direct tot konsekwentie om het Joegoslavië Tribunaal nu juist van een oordeel over een en ander af te houden .

Het rapport is opgesteld door een door de Aanklager speciaal daarvoor benoemde commissie van zorgvuldig uitgeselecteerde, voor namelijk Amerikaanse, juristen uit de uitgebreide kring van Amerikaanse adviseurs en medewerkers van de Aanklager.De uitkomsten van dit rapport zijn door de Aanklager terstond en zonder slag of stoot integraal overgenomen.

Iets anders was ook niet te verwachten. De NAVO, waarvan de Aanklager afhankelijk is om vanuit Bosnië de toestroom van Servische verdachten op gang te houden, had haar al met nadruk laten weten volstrekt "not amused" te zijn met de beschuldigingen.Met dit rapport kon zij het zogenaamde onafhankelijke en onpartijdige gezicht van de Aanklager redden en tegelijk dit dossier van beschuldigingen aan haar NAVO-vrienden zo snel mogelijk sluiten.

Maar voor de zekerheid werd eerst toch maar het onderzoeksterrein op voorhand zo klein mogelijk gemaakt.

Uitgesloten van onderzoek werd allereerst de vraag of de NAVO het geweldsverbod heeft geschonden en daarmee een misdrijf tegen de vrede heeft begaan.Ook hier komen we de NAVO-conspiratie weer tegen, dat dit buiten de competentie van, in dit geval, het Joegoslavië Tribunaal zou vallen. Tevergeefs: de misdrijven genoemd in het Charter van Neurenberg maken zonder meer deel uit van het bindende humanitaire recht en mitsdien ook het daarin genoemde

misdrijf tegen de vrede ( prod. 14, page 9)

Uitgesloten van onderzoek werd ook de brede 'range' van stelselmatige bombardementen op talloze civiele doelen .

Uitgesloten van onderzoek werd voorts de vraag of er sprake is geweest van schending van het proportionaliteitsbeginsel , gelet op het feit dat de Joegoslavische economie in puin is gebombardeerd en het Joegoslavische leger, althans wat betreft het legermaterieel, vrijwel ongeschonden Kosovo heeft verlaten.

Alleen een zeer beperkt aantal bombardementen, waarbij al te opzichtig burgers werden gedood, is bij het onderzoek betrokken. Waarbij de uitkomst al van tevoren vast stond. Of dacht iemand dat de Aanklager werkelijk zou overgaan tot het vervolgen van haar NAVO-"steun en toeverlaten" ?

Het belangrijkste punt blijft echter dat dit rapport nu net aan de punten waar het in dit geding om gaat, volledig voorbij gaat, en wel de rechtsvragen: is hier sprake van schending van het agressieverbod en mitsdien van onrechtmatig oorlogsgeweld in de zin van art. 15 lid 2 EVRM; is er sprake geweest van massieve schending van het verbod burgerobjecten aan te vallen; was er sprake van schending van het proportionaliteitsvereiste? Zodat dit rapport op de voor dit geding cruciale punten bepaald bovendien bepaald nietszeggend is.

Ook dit is overigens tekenend voor zowel de opzet die met dit rapport door de Aanklager werd beoogd, als voor de kwaliteit van dit rapport.

 N.M.P. Steijnen